ECLI:NL:RBDHA:2025:24874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
NL25.26368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het relaas en toepassing van WI 2024/6

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Oezbeekse man geboren in 2000, had op 7 maart 2025 een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 10 juni 2025 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 26 november 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F.S. Fahad. Eiser voerde aan dat hij onvoldoende was geconfronteerd met de door verweerder gestelde summiere verklaringen en dat er onvoldoende doorgevraagd was tijdens het nader gehoor. De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende gelegenheid had gekregen om zijn relaas te verduidelijken en dat de afwijzing van de asielaanvraag op basis van artikel 30b van de Vreemdelingenwet terecht was. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser inconsequent en tegenstrijdig waren, en dat hij niet tijdig asiel had aangevraagd. Bovendien werd het terugkeerbesluit en het inreisverbod, dat ten overvloede was uitgevaardigd, ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26368

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigden: mr. S. Thelosen en mr. F.S. Fahad),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Peters).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. F.S. Fahad als gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2000 en heeft de Oezbeekse nationaliteit. Op 7 maart 2025 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser was mede-eigenaar van een familiebedrijf. Door een brand is het bedrijfspand vernietigd. Deze brand heeft ook schade toegebracht aan het pand van de buren. Vanwege de schade bij de buren heeft een bank schadevergoeding met rente gevorderd. Deze bank heeft gedreigd met
beslaglegging op het huis van eisers familie en met gevangenneming als eiser niet
betaalt. Eiser is naar Nederland gekomen zodat hij geld kan verdienen om de
schadevergoeding te kunnen betalen.
3. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig bevonden. De problemen die eiser heeft met de bank als gevolg van de brand in eisers familiebedrijf heeft verweerder niet geloofwaardig gevonden. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, f en h, van de Vw, [1] omdat eiser verklaringen heeft afgelegd die beoordeeld worden als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig, de aanvraag alleen heeft ingediend om zijn uitzetting te frustreren en niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dit mogelijk was.
4. Bij het bestreden besluit is tevens een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren aan eiser uitgevaardigd. Bij brief van 25 november 2025 heeft verweerder meegedeeld dat dit terugkeerbesluit en het inreisverbod ten overvloede zijn genomen, omdat reeds op 4 maart 2025 aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn uitgevaardigd. Het bij het bestreden besluit uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod is daarom ingetrokken.
5. Eiser voert tegen het bestreden besluit het volgende aan. Tijdens het nader gehoor is door de hoormedewerker onvoldoende doorgevraagd op punten die later aan eiser zijn tegengeworpen in het voornemen en het bestreden besluit. Eiser is tijdens het nader gehoor ook niet geconfronteerd met de door verweerder gestelde summiere en vage verklaringen. Verweerder heeft dan ook in strijd met de samenwerkingsplicht gehandeld. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 14 december 2020 [3] en WI [4] 2024/6. Daarnaast is ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij tijdens zijn verblijf in Hongarije daar geen asiel heeft aangevraagd. Verweerder miskent hiermee dat het voor eiser makkelijker, sneller en minder onzeker was om op andere gronden rechtmatig verblijf te krijgen in Hongarije dan daar de asielprocedure te doorlopen. Dat eiser gewerkt heeft in Hongarije sluit dan ook niet uit dat hij gevaar loopt in zijn land van herkomst. Verder dient WI 2024/6 buiten toepassing te worden gelaten, omdat deze WI in strijd is met het geldende recht. Bij toepassing van deze WI wordt als het ware een sanctie opgelegd voor het niet kunnen onderbouwen van een asielrelaas. Nu verweerder deze WI heeft gehanteerd, is daardoor het bestreden besluit onrechtmatig. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het arrest J.K. van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 23 augustus 2016 [5] en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 7 januari 2025. [6]
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat tijdens het nader gehoor onvoldoende is doorgevraagd en dat hij onvoldoende is geconfronteerd met summiere verklaringen. Tijdens het nader gehoor zijn aan eiser open vragen gesteld en is meermaals doorgevraagd om eiser in de gelegenheid te stellen zijn relaas te verduidelijken. [7] Eiser heeft dan ook voldoende de gelegenheid gekregen om te verklaren over zijn asielmotieven. Weliswaar is eiser tijdens het nader gehoor niet met alle door verweerder als summier aangemerkte verklaringen geconfronteerd, maar door het uitbrengen van het voornemen is eiser in de gelegenheid gesteld om op de tegengeworpen verklaringen te reageren met zijn zienswijze. Nu eiser in de gelegenheid is gesteld om uitleg te geven, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van artikel 16 van de Procedurerichtlijn. Verweerder heeft in dat kader ter zitting ook terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2024. [8]
7. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het handelen van eiser afbreuk doet aan de door hem gestelde noodzaak aan internationale bescherming. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser na zijn vertrek uit Oezbekistan enkele maanden in Budapest heeft gewerkt zonder daar asiel aan te vragen en dat eiser tijdens het gehoor bij de Koninklijke Marechaussee heeft verklaard voor vakantie naar Nederland te zijn gekomen. Daarnaast heeft verweerder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiser ruim een jaar in Nederland heeft verbleven voordat hij zijn asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft kunnen overwegen dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij zich eerder had gemeld bij de autoriteiten indien sprake is van een oprechte behoefte aan bescherming en dat deze omstandigheden de gestelde noodzaak tot bescherming ondermijnen.
8. Tot slot volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat toepassing van WI 2024/6 niet strijdig is met het (Unie)recht. Het is niet onredelijk dat verweerder eerst beoordeelt of eiser objectieve documenten heeft ingediend ter staving van zijn asielaanvraag. De vaststelling dat eiser geen objectieve documenten heeft overgelegd, zoals volgt uit stap 2a van deze WI, betekent niet dat het asielmotief per definitie ook ongeloofwaardig wordt geacht. In de WI 2024/6 staat immers dat verweerder met stap 2b rekening houdt met de omstandigheid dat van de vreemdeling doorgaans niet verwacht kan worden dat hij zijn relaas volledig met bewijsmateriaal staaft. Ook uit het bestreden besluit volgen geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder het asielmotief op voorhand ongeloofwaardig vindt wegens het gebrek aan objectieve documenten. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser heeft beoordeeld en deze verklaringen ongeloofwaardig vindt, omdat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Voor zover eiser betoogt dat hem het voordeel van de twijfel had moeten worden gegund, overweegt de rechtbank dat dit pas aan de orde is indien wordt voldaan aan alle voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw en dat hiervan geen sprake is. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Werkinstructie.
5.ECLI:CE:ECHR:2016:0823JUD005916612.
7.Zie pagina’s 6, 7 en 8 van het rapport van het nader gehoor.