ECLI:NL:RBDHA:2025:2241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3663 & NL25.3664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen gegrond verklaard met oplegging van dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, zijn de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen gegrond verklaard. De rechtbank had eerder in andere procedures de minister van Asiel en Migratie al een beslistermijn van acht weken opgelegd, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. Ondanks deze eerdere uitspraken heeft de minister geen besluit genomen op de aanvragen van eisers, wat heeft geleid tot deze nieuwe procedure.

De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de minister in gebreke is gebleven en dat de beroepen ontvankelijk zijn. De rechtbank legt de minister een nieuwe termijn van vier weken op om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500,-, voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt.

De rechtbank benadrukt dat in gevallen waarin de bovengrens van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn voor het nemen van een beslissing op de asielaanvraag passend is. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat er al een nader gehoor heeft plaatsgevonden met de eisers, wat de mogelijkheid voor de minister vergroot om binnen de gestelde termijn een zorgvuldige beslissing te nemen. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier J. Yedema, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3663 en NL25.3664

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] en [naam], V-nummers: [nummer] en [nummer] , eisers (gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In eerdere procedures (NL23.15258 & NL23.15260) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 9 november 2023 de afzonderlijke beroepen tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij aan de minister in beide gevallen een beslistermijn van acht weken opgelegd. Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van €7500,-.
2. In daarop volgende procedures (NL24.15380 & NL24.15381) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 11 oktober 2024 de volgende afzonderlijke beroepen tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij aan de minister eenzelfde dwangsom opgelegd.
3. Op 25 januari 2025 hebben eisers afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. In deze uitspraak beslist de rechtbank op die beroepen.
4. Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

5. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
6. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat een (nieuwe) ingebrekestelling niet is vereist, wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt.
8. Na het instellen van de beroepen zijn er meerdere maanden verstreken, de minister heeft nog altijd geen besluit op de aanvraag van eisers genomen en de rechterlijke dwangsommen van € 7.500,- zijn inmiddels volledig verbeurd. Conform de uitspraak van de Afdeling op 28 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:190), acht de rechtbank de beroepen dan ook ontvankelijk.
9. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvragen van eisers.
11. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling het 8+8-wekenmodel passend geacht. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvragen dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. Er heeft op 4 juli 2024 met beide eisers een afzonderlijk nader gehoor plaatsgevonden. De rechtbank acht het daarom niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend moet maken.
12. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister aan eisers gezamenlijk een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-. De rechtbank volgt daarbij de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1624), waarin is geoordeeld dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich meebrengt dat de minister één dwangsom verbeurt voor eisers gezamenlijk.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, de minister een termijn van vier weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
14. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt vast dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, waarbij de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 457,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.