ECLI:NL:RBDHA:2025:21627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
NL25.41991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 november 2025, gaat het om een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 7 november 2024 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en beoordeelt of de ingebrekestelling van eiser geldig is. De minister heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar de rechtbank constateert dat deze termijn inmiddels is verstreken. Eiser heeft de minister op 26 juni 2025 per elektronische weg in gebreke gesteld, wat de rechtbank als geldig beschouwt, ondanks de bezwaren van de minister over de wijze van indienen. De rechtbank oordeelt dat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de minister op om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag en bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangeroepen in een verzetschrift binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.41991

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 7 november 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3]
3. In geschil is de vraag of eiser de minister geldig in gebreke gesteld heeft.
3.1.
De minister heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat er geen geldige ingebrekestelling is ontvangen. De elektronische weg voor het indienen van een ingebrekestelling is door de minister weliswaar opengesteld, maar eiser heeft zich niet gehouden aan de nadere eisen die aan het gebruik van de elektronische weg zijn gesteld.
3.2.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Eiser heeft de minister op 26 juni 2025 (gedateerd 25 juni 2025) per elektronische weg in gebreke gesteld. De minister heeft bij brief van 1 juli 2025 de ontvangst (op 26 juni 2025) van de ingebrekestelling bevestigd en daarin een standaard tekst opgenomen waarin is vermeld dat een ingebrekestelling ingediend per e-mail of ander digitaal kanaal niet geldig is. De rechtbank is van oordeel dat het indienen van de ingebrekestelling per elektronische weg niet zonder meer betekent dat geen sprake is van een geldige ingebrekestelling. In dit kader wijst de rechtbank op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 8 april 2025. [4] Daarbij hecht de rechtbank veel waarde aan het feit dat de minister de ontvangst van de elektronische ingebrekestelling heeft bevestigd, zonder te motiveren dat en waarom deze in het geval van eiser niet geldig is. De algemene tekst die hierover in de ontvangstbevestiging is opgenomen volstaat niet. De rechtbank acht de ingebrekestelling dan ook geldig. De minister heeft niet binnen twee weken na de ingebrekestelling beslist op de aanvraag. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. [5]
4. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 [6] geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval [7] , en hier rekening mee dient te worden gehouden bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De Afdeling [8] heeft geoordeeld dat de beslistermijnen die de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 aan de verschillende fasen in de besluitvorming verbindt redelijk zijn. [9] Dit oordeel heeft de Afdeling in de uitspraak van 21 mei 2025 [10] bevestigd.
6. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister in afwachting is van een reactie op de herstelverzuimbrief. Verder is verweerder voornemens om nader onderzoek, in de vorm van een gehoor, te verrichten. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken een beslissing op de aanvraag moet nemen.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
7. Eiser heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, hij een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [11]
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
8. Met de inwerkingtreding van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken [12] is de bestuurlijke dwangsom afgeschaft voor de zaken waarin de ingebrekestelling na 15 april 2025 is ingediend. De minister hoeft geen bestuurlijke dwangsom aan eisers te betalen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister binnen acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
10. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [13] De minister moet ook het betaalde griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de datum van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 194,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
A.S. van der Veen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
5.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
7.Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Artikel 8:55d. tweede lid, van de Awb.
12.Staatsblad 2025, 96.
13.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.