ECLI:NL:RBDHA:2025:21320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
25.26727 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 november 2025 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen de ongegrondverklaring van zijn asielaanvraag. De opposant had op 16 juni 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De opposant heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht aan Frankrijk te verbieden. Dit verzoek werd op 28 augustus 2025 afgewezen, evenals een later verzoek om voorlopige voorziening op 8 september 2025. Op 24 september 2025 verliet de opposant met onbekende bestemming Nederland, zonder de rechtbank te informeren over zijn verblijfplaats. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het verzet van de opposant niet-ontvankelijk is, omdat hij geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn verzet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding en dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26727 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposant [1]
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: H.J.M. Nijholt),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 16 juni 2025 heeft de minister de aanvraag van opposant tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.2.
Opposant heeft op 17 juni 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening die ertoe strekt de overdracht aan Frankrijk te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3.
Op 28 augustus 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats dit beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
1.4.
Op 3 augustus 2025 heeft opposant verzet ingesteld. Hij meent dat zijn beroep onterecht ongegrond is verklaard omdat niet mocht worden afgezien van een zitting in zijn geval. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen omdat verweerder voornemens is om opposant over te dragen aan Frankrijk.
1.5.
Op 8 september 2025 heeft deze rechtbank, deze zittingsplaats, dit verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [2]
1.6.
Op 24 september 2025 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat opposant met onbekende bestemming is vertrokken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van opposant aangegeven geen contact meer te hebben met opposant.
1.7.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij op een zitting willen worden gehoord. Partijen hebben hier niet op gereageerd. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
Beoordeling door de rechtbank
Heeft eiser procesbelang?
2. Het geschil gaat over de vraag of het beroep van 17 juni 2025 onterecht ongegrond is verklaard zonder zitting. De rechtbank komt aan een inhoudelijke beoordeling echter niet toe, omdat het verzet van opposant niet-ontvankelijk is. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat als de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. [3] In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde rechtsmiddel. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat opposant op 24 september 2025 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van opposant heeft op 6 oktober 2025 de rechtbank laten weten dat hij geen contact meer heeft met opposant.
5. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat opposant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn verzet.

Conclusie

6. De rechtbank is van oordeel dat het verzet niet-ontvankelijk is. De rechtbank beoordeelt het verzet dus niet inhoudelijk.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
3.Zie de uitspraken van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579 en 1 juli 2024,ECLI:NL:RVS:2024:2662.