ECLI:NL:RBDHA:2025:21155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.45594 en NL25.45595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser voert aan dat er in Bulgarije systeemfouten zijn die leiden tot onmenselijke behandeling, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Bulgarije niet aan zijn verdragsverplichtingen zal voldoen. De rechtbank verwijst naar eerdere AIDA-rapporten en stelt vast dat er geen wezenlijk ander beeld naar voren komt uit het meest recente rapport. Eiser heeft zijn medische omstandigheden niet onderbouwd en de rechtbank concludeert dat verweerder terecht geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.45594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 september 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1998 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert – kort samengevat - aan dat in Bulgarije sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] . Verweerder had op zijn minst garanties moeten vragen bij de Bulgaarse autoriteiten dat eiser bij aankomst niet gelijk in detentie terecht komt, maar deugdelijk wordt opgevangen. In Bulgarije is eiser in detentie gezet en daar mishandeld. De opvang is onhygiënisch en klagen kan niet omdat er geen toereikende rechtsbijstand is. Eiser verwijst in dit kader naar verschillende rechtbank uitspraken en het AIDA-rapport van maart 2025 (update 2024), in het bijzonder naar de pagina’s 86 en 87 daarvan. In het licht van deze omstandigheden had verweerder volgens eiser toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser om te beginnen aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De Afdeling heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat een vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM [4] . De Afdeling heeft in deze uitspraken de AIDA rapporten (update 2022 en update 2023) betrokken. Ten opzichte van eisers verwijzing naar het AIDA rapport (update 2024) overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht gesteld dat uit het AIDA-rapport (update 2024) geen wezenlijk ander beeld van de opvangsituatie in Bulgarije voor Dublinterugkeerders volgt dan de informatie uit eerdere AIDA-rapporten (update 2023 en update 2022). De Afdeling [5] heeft dit ook recent bevestigd in haar uitspraak van 26 mei 2025 [6] . Eiser heeft geen nadere gronden of andere, nieuwe informatie ingebracht om zijn standpunt nog aanvullend te onderbouwen.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat met betrekking tot eisers verklaringen over zijn gestelde ervaringen, waaronder de verklaring dat hij is mishandeld, last heeft van zijn nieren en het gebrek aan medische zorg, hij dit niet met (recente medische) documenten heeft onderbouwd. Eiser heeft gesteld dat hij heeft geklaagd, maar heeft ook daarover heeft eiser geen stukken overgelegd.
Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser deze problemen niet aannemelijk heeft gemaakt noch dat hij voor deze problemen niet naar de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Bulgarije of de daarvoor aangewezen instanties kan gaan. Daarbij komt dat als eiser meent dat Bulgarije handelt in strijd met Europese richtlijnen, hij hierover een klacht kan indienen bij de Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Bulgaarse autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Dat hij juridische bijstand had verwacht tijdens zijn detentie, maakt niet dat hij die ook had moeten krijgen. De Procedurerichtlijn verplicht Bulgarije niet tot het verlenen van kosteloze rechtsbijstand.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd dat deze maken dat zijn overdracht aan Bulgarije van een zodanig onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

7.
De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
4.Onder meer de uitspraken van 14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1080; 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870; 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1195; 23 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2152; 3 juni 2024 ECLI:NL:RVS:2024:2274 en 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647).
5.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2387, waarin de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's Hertogenbosch, van 8 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17552 is bevestigd.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.