ECLI:NL:RBDHA:2025:19966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.49936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 12 augustus 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl de gemachtigde van eiser en een tolk aanwezig waren in de rechtbank in Groningen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het vorige onderzoek op 29 augustus 2025 rechtmatig was. De rechtbank heeft beoordeeld of de maatregel sindsdien nog rechtmatig is. Eiser betoogde dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende actie had ondernomen, waaronder het versturen van rappelbrieven en het voeren van vertrekgesprekken. De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat, aangezien de nationaliteit van eiser op 13 oktober 2025 was bevestigd en er een vlucht voor hem was gepland op 27 oktober 2025.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49936

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 augustus 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De waarnemer van gemachtigde van eiser, mr. M. Pater, is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 september 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 29 augustus 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Wat vindt eiser?
4. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 4 september 2025 is een rappel verzonden en pas op 13 oktober 2025 is de nationaliteit van eiser bevestigd. Eiser stelt dat de minister actiever had moeten handelen, dan had eerder een lp [3] kunnen worden afgegeven.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser stelt, de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en de op zitting door de minister gegeven informatie blijkt dat driemaal is gerappelleerd op de lp-aanvraag bij Marokko. Het eerste rappel dateert van 4 september 2025 en het laatste rappel dateert van 25 september 2025. Daarnaast is op 15 september 2025, 13 oktober 2025 en 20 oktober 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd en is op 17 oktober 2025 een vlucht voor eiser aangevraagd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. De minister wijst er bovendien terecht op dat eiser zelf geen medewerking heeft verleend ten aanzien van zijn identiteitsgegevens. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister actiever had moeten handelen met betrekking tot de bevestiging van de nationaliteit.
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling [4] van 14 november 2022, 8 augustus 2023 en 27 januari 2025, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [5] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. Op 13 oktober 2025 heeft de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko de nationaliteit van eiser schriftelijk bevestigd en aangegeven bereid te zijn een lp voor eiser af te geven. Daarnaast is er voor eiser op 27 oktober 2025 een vlucht gepland.
5.2.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Laissez-passer
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Uitspraken van de Afdeling van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269, 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033 en 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.