ECLI:NL:RBDHA:2025:198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Bulgarije onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming ingediend en was op 22 juli 2024 illegaal via Bulgarije naar Nederland gereisd. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet onverplicht in behandeling werd genomen, ondanks de door de eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden, zoals onterecht in detentie hebben gezeten en medische klachten. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onevenredige hardheid bij overdracht aan Bulgarije en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 12 december 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1998. Eiser heeft op 14 augustus 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 22 juli 2024 illegaal via Bulgarije het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Uit Eurodac volgt voorts dat eiser in Bulgarije op 2 augustus 2024 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de verdere behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verweerder heeft op 20 augustus 2024 een claimverzoek gestuurd naar de Bulgaarse autoriteiten. Het claimverzoek is op 22 augustus 2024 door Bulgarije aanvaard. [2]
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert daartegen aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de bijzondere omstandigheden die eiser heeft aangedragen in het aanmeldgehoor en in de correcties en aanvullingen hierop. Eiser heeft namelijk verklaard onterecht in detentie te hebben gezeten en dat hij door de gebeurtenissen in Bulgarije medische klachten heeft ontwikkeld. Volgens eiser getuigt het van een onevenredige hardheid om hem over te dragen aan Bulgarije. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet onverplicht in behandeling wordt genomen in Nederland op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Hierbij verwijst eiser naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen [3] en zittingsplaats Roermond. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag omdat eiser eerder een asielaanvraag in Bulgarije heeft gedaan. Ook is niet in geschil dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid. In dit artikel is bepaald dat elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder mag zelf bepalen wanneer hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. De rechtbank moet daarom op dit onderdeel terughoudend toetsen. In het beleid van verweerder [5] staat dat van deze bevoegdheid terughoudend gebruik wordt gemaakt, onder meer in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Bulgarije vanwege onevenredige hardheid. De onrechtmatige detentie en eerdere ervaringen van eiser in Bulgarije heeft verweerder al betrokken in het bestreden besluit in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder hoefde daarom deze ervaringen niet opnieuw te beoordelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024. [6] Ook in de medische klachten van eiser heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Eiser heeft namelijk niet met documenten onderbouwd dat sprake is van (psychische of lichamelijke) klachten. Voor zover eiser heeft gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is omdat verweerder hierin standaardoverwegingen heeft gebruikt en niet is ingegaan op zijn individuele omstandigheden, volgt de rechtbank dit niet. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 januari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU nr. 604/2014).
2.Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b Dublinverordening.
5.Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire.