ECLI:NL:RBDHA:2024:1747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en op 6 februari 2024 het onderzoek gesloten, maar heropende dit op 7 februari 2024 om de eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op de inlichtingen van de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 9 januari 2024. De eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende stukken in het dossier zijn en dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting, wat de voortgang van de procedure vertraagt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3729

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 2 februari 2024 een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 6 februari 2024 het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek op 7 februari 2024 heropend en eiser in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 8 februari 2024 tot 14:00 uur te reageren op de inlichtingen van verweerder. Eiser heeft zulks gedaan.
De rechtbank heeft het onderzoek op 9 februari 2024 vervolgens wederom gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te
hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 januari 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [1] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 17 januari 2024 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Volledig dossier
4. Eiser voert allereerst aan dat er zich vrijwel geen stukken in het dossier bevinden waardoor eiser niet of nauwelijks kan reageren.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het voortgangsrapport blijkt dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw aan eiser is opgelegd. Daaruit blijkt ook welke uitzettingshandelingen verweerder heeft verricht. Daarnaast bevindt zich ook een verslag van een vertrekgesprek van 31 januari 2024 in het dossier. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat het voortgangsrapport onvoldoende is en dat hij niet of nauwelijks kan reageren op hetgeen vooraf is gegaan.
Terugkeerbesluit
6. Verder voert eiser aan dat de rechtbank het terugkeerbesluit bij het eerste beroep niet heeft beoordeeld. Volgens eiser is er geen sprake van een geldig terugkeerbesluit.
7. In deze procedure wordt slechts beoordeeld of het voortduren van de bewaring rechtmatig is. Om die reden treft deze grond geen doel.
Zicht op uitzetting
8. Tot slot is er volgens eiser geen sprake van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Eiser heeft op 31 januari 2024 van de regievoerder begrepen dat Marokko geen LP wil afgeven.
9. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het algemeen oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko ontbreekt. [2] Hiervan is ook in de specifieke situatie van eiser geen sprake. De rechtbank stelt vast dat op 9 januari 2024 een LP-aanvraag is ingediend bij de Marokkaanse diplomatieke vertegenwoordiging. Sindsdien heeft verweerder op 26 januari 2024 gerappelleerd over de aanvraag voor een LP bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast zijn er op 8 januari en 31 januari 2024 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Uit het gespreksverslag van 31 januari 2024 blijkt niet dat de regievoerder een uitspraak heeft gedaan zoals door eiser is gesteld. Dat er tot op heden geen LP is afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten is voorts ook onvoldoende om aan te nemen dat nu het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn voor eiser ontbreekt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. [3] Hierbij is van belang dat uit het voortgangsrapport en de vertrekgesprekken blijkt dat eiser niet bereid is om actief mee te werken aan zijn vertrek. Hierdoor blijft hij het proces om te komen tot het afgeven van een LP vertragen en dit komt voor zijn risico.
Ambtshalve toets [4]
10. De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, op dit moment niet langer rechtmatig kan worden geacht.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
3.Uitspraken van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210 en 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85.
4.HvJEU 8 november 2023, ECLI:EU:C:2022:858.