In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en op 6 februari 2024 het onderzoek gesloten, maar heropende dit op 7 februari 2024 om de eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op de inlichtingen van de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 9 januari 2024. De eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende stukken in het dossier zijn en dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de eiser niet actief meewerkt aan zijn uitzetting, wat de voortgang van de procedure vertraagt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.