ECLI:NL:RBDHA:2025:19774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.24141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag door de minister van Asiel en Migratie wegens onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan

In deze zaak hebben eisers, afkomstig uit Pakistan, een visum aangevraagd voor een kort verblijf in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eisers onvoldoende sociale en economische binding met Pakistan hebben aangetoond. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard. De eisers hebben op 25 mei 2023 hun aanvraag ingediend, maar deze werd op 20 juni 2023 afgewezen. Na bezwaar en een beslissing van de minister op 16 mei 2024, hebben eisers beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 16 juli 2025 de zaak behandeld. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan de tijdige terugkeer van eisers naar Pakistan, omdat zij onvoldoende binding met hun land van herkomst hebben aangetoond. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet zijn gehoord in de bezwaarprocedure, maar dat dit niet onterecht was, gezien de kennelijke ongegrondheid van hun bezwaar. De rechtbank heeft de afwijzing van het visum in stand gehouden en het beroep ongegrond verklaard, zonder dat er recht op terugbetaling van griffierecht of proceskosten is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.24141
V-nummers: [V-nummer 1], [V-nummer 2] en [V-nummer 3]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [geboortedatum 1] 1981, eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen:
[eiser 1], geboren op [geboortedatum 2] 2009 en
[eiser 2], geboren op [geboortedatum 3] 2010,
allen van Pakistaanse nationaliteit en hierna tezamen genoemd: eisers
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eisers tot het verlenen van een visum voor kort verblijf. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eisers krijgen dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 25 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 juni 2023 afgewezen. Eisers hebben op 18 juli 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.1.
Eisers hebben verweerder op 27 februari 2024 in gebreke gesteld omdat verweerder niet (tijdig) een beslissing heeft genomen op het bezwaar.
2.2.
Met het besluit van 16 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eisers beslist en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de heer [referent] (referent) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het griffierecht
3. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De griffier heeft dit verzoek met de brief van 26 juni 2024 voorlopig afgewezen, omdat eisers het toegestuurde formulier voor vrijstelling van het griffierecht niet hebben teruggestuurd. Eisers hebben vervolgens het griffierecht voldaan. Omdat zij dit formulier niet hebben teruggestuurd, hebben zij niet onderbouwd dat zij niet beschikken over inkomen of vermogen. De rechtbank wijst het verzoek daarom definitief af.
Het beroep tegen het bestreden besluit
Achtergrond
4. Eisers wonen in Pakistan en hebben de Pakistaanse nationaliteit. Zij hebben een visum aangevraagd om op bezoek te gaan bij referent in de periode van 21 juni 2023 tot 20 augustus 2023. Referent is de broer van eiseres.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de aanvraag van eisers voor een visum voor kort verblijf afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Ook hebben eisers de sociale en economische binding met Pakistan onvoldoende aangetoond, waardoor er redelijke twijfel bestaat over hun voornemen om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van het visum te verlaten.
Het juridisch kader
6. De rechtbank overweegt dat in artikel 32, eerste lid, onder a (onderdeel ii) en b, van de Visumcode staat dat een visum wordt geweigerd als de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en als er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Bij het onderzoek of daar twijfel over bestaat, komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. [2] Verweerder kent bij zijn beoordeling een bijzonder gewicht toe aan de vaststelling of is gebleken van zodanige economische en/of sociale binding van de aanvrager met het land van herkomst dat een tijdige terugkeer daarmee voldoende gewaarborgd is.
Heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers onvoldoende sociale binding met Pakistan hebben?
7. Eisers hebben over de sociale binding met Pakistan het volgende aangevoerd. In het bestreden besluit merkt verweerder op dat de broer van eiseres in Nederland woont en haar echtgenoot in Dubai en dat daarom juist gesteld kan worden dat eiseres sociale binding met Nederland en Dubai heeft. Volgens eisers is het onduidelijk waarom verweerder Dubai en Nederland over één kam scheert. Dubai maakt geen onderdeel uit van de Europese Unie. De echtgenoot van eiseres verblijft niet op het grondgebied van de Europese Unie. Het is onduidelijk waarom dit vestigingsgevaar met Nederland met zich zou meebrengen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers aangevoerd dat de echtgenoot van eiseres af en toe teruggaat naar Pakistan en het daarom logisch is dat eiseres ook weer zal terugkeren naar Pakistan om haar man te zien. Dat een broer in Nederland woont schept onvoldoende binding met Nederland. Eiseres heeft een sterkere band met haar echtgenoot. Verder gaat verweerder er volgens eiseres ten onrechte aan voorbij dat de kinderen van eiseres schoolgaand zijn en zij hiertoe bewijsstukken hebben overgelegd. Dat een studie tijdelijk onderbroken kan worden of later elders kan worden hervat, is een vermoeden waar geen aanleiding voor bestaat.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het bij de boordeling van deze visumaanvraag niet van belang is of eisers binding hebben met Nederland of met Dubai, maar of er sprake is van een sociale binding met het land van herkomst, in dit geval Pakistan. De opmerking van verweerder in het bestreden besluit is – zo begrijpt de rechtbank – gemaakt ter onderbouwing van het standpunt dat eisers geen sterke sociale binding hebben met Pakistan, maar juist wel met andere landen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers hun sociale binding met Pakistan onvoldoende hebben aangetoond. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat de echtgenoot van eiseres in Dubai woont en werkt en dat eiseres met haar kinderen naar Nederland reist en dat daarmee geen sprake is van een achterblijvend gezin(slid) in Pakistan. Dat de echtgenoot van eiseres heen en weer reist tussen Dubai en Pakistan om zijn gezin te bezoeken, heeft eiseres pas in beroep gesteld en niet onderbouwd. De rechtbank gaat daar dan ook aan voorbij. Verder is niet gebleken van familieleden in Pakistan die van de zorg van eiseres afhankelijk zijn. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat het enkele feit dat de schoonouders van eiseres en haar zus in Pakistan wonen, niet zonder meer betekent dat de sociale binding van eiseres met Pakistan zodanig sterk is dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is te achten. Daarnaast is niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die op eiseres rust in Pakistan. Dat de kinderen schoolgaand zijn, is onvoldoende waarborg dat eisers tijdig terugkeren naar Pakistan. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt kan een studie/school immers tijdelijk onderbroken worden en later of elders worden voortgezet. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers onvoldoende economische binding met Pakistan hebben?
8. Eisers hebben over de economische binding het volgende aangevoerd. Eiseres wordt financieel onderhouden door haar echtgenoot. Daardoor kunnen eisers in Pakistan overleven. De echtgenoot van eiseres heeft een geldige verblijfsvergunning in Dubai en de Pakistaanse nationaliteit. Dit zijn dus de enige twee plekken waar het gezin zou kunnen leven. Het is niet mogelijk voor de echtgenoot om naar Nederland te komen. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat het bij de economische binding gaat om binding met een land elders dan Nederland, dus in dit geval niet slechts met Pakistan. Verder is eiseres ook in het bezit van onroerend goed in Pakistan. Dat onroerend goed verkocht kan worden, zoals verweerder tegenwerpt, is geen deugdelijke motivering. Alles kan immers worden verkocht en ook kan ontslag worden genomen van banen. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij de grond niet kan verkopen, omdat het familiegrond betreft. Een gedeelte daarvan behoort aan eiseres toe. Deze grond moet onderhouden worden en er moet toezicht op worden gehouden.
8.1
De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of sprake is van economische binding, het gaat om de economische binding met het land van herkomst. In dit geval dus Pakistan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eisers heeft mogen tegenwerpen dat niet gebleken is van een dusdanig sterke economische binding met Pakistan, dat hun tijdige terugkeer naar dat land hiermee is gewaarborgd. Eiseres is huisvrouw en wordt door haar echtgenoot financieel onderhouden door geld over te maken vanuit Dubai. Anders dan eisers stellen, volgt hieruit niet dat eisers economische binding met Pakistan hebben. De echtgenoot van eiseres kan immers ook geld overmaken naar eiseres terwijl zij in Nederland is. Daar is geen aanwezigheid van eisers in Pakistan voor vereist. Ten aanzien van het hebben van onroerend goed in Pakistan merkt de rechtbank op dat verweerder dit onvoldoende onderbouwing heeft kunnen vinden voor de stelling dat eisers tijdig zullen terugkeren. Voor het hebben van onroerend goed is immers geen fysieke aanwezigheid vereist. Dat dat wel zo is, omdat er toezicht moet worden gehouden op de grond en de grond moet worden onderhouden, heeft eiseres pas in beroep gesteld en niet onderbouwd. Dit kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het is verder niet gebleken dat het onroerend goed niet kan worden beheerd vanuit het buitenland of door andere personen, bijvoorbeeld door familieleden. De stelling dat de grond niet kan worden verkocht, hebben eisers evenmin onderbouwd. [3] De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beroepsgrond
9. Omdat verweerder eisers heeft kunnen tegenwerpen dat van onvoldoende sociale of economische binding is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan de tijdige terugkeer van eisers. Dit is een zelfstandige afwijzingsgrond voor het weigeren van het gevraagde visum. Daarom is het niet nodig om in te gaan op wat eisers hebben aangevoerd over de betrouwbaarheid van de garantsteller. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
10. Eisers hebben aangevoerd dat zij ten onrechte niet door verweerder zijn gehoord. Zij verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling [4] van 6 juli 2022 [5] .
10.1.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [6] kan van horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking.
10.2.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 uiteengezet dat horen in bezwaar uitgangspunt is en dat het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure. Daarbij heeft de Afdeling ook uiteengezet dat het minder vanzelfsprekend is om van het horen af te zien als een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of wanneer er nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. De vuistregel is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met verweerder heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting, aldus de Afdeling.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eisers heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar. In wat eisers in het bezwaarschrift hebben aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers nader te horen over hun doel van het verblijf en de gestelde sociale en economische binding van eisers met het land van herkomst. Het is allereerst aan eisers om de sociale en economische binding met het land van herkomst aannemelijk te maken. Zoals overwogen zijn eisers daarin niet geslaagd. De beschikbare gegevens leiden ook niet tot onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het visum in stand blijft en eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.R. Bleijendaal, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Belhadi, griffier.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Visumcode

Artikel 32, eerste lid, onder a, onderdeel II

Onverminderd artikel 25, lid 1, wordt een visum geweigerd als de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond.

Artikel 32, eerste lid, onder b

Onverminderd artikel 25, lid 1, wordt een visum geweigerd als er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het ver strijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in de zaak [naam] tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2013:862.
3.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 6 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19940 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 20 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10392.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Algemene wet bestuursrecht.