ECLI:NL:RBDHA:2025:19543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.5947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- en gezinsleven tussen kleinkind en grootouder

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 oktober 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar kleinzoon, referent, behandeld. Eiseres, geboren in 1941, is de grootmoeder van referent, die als minderjarige naar Nederland is gekomen en een asielvergunning heeft gekregen. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, met als argument dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen eiseres en haar dochter, die ook de moeder van referent is. De rechtbank oordeelt dat er wel sprake is van familie- en gezinsleven, maar dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Eiseres en haar dochter hebben altijd samengewoond, maar de minister heeft vastgesteld dat deze afhankelijkheid niet boven het gebruikelijke niveau uitstijgt. De rechtbank wijst erop dat de minister ook de economische belangen van de Nederlandse Staat heeft meegewogen en dat de belangen van eiseres niet zwaarder wegen. Uiteindelijk wordt het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5947
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),

en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar kleinzoon [referent] (referent). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag mocht afwijzen
.Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding en procesverloop

2. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1941. Referent is geboren op [geboortedatum 2] 2005. Hij is als minderjarige alleen naar Nederland gekomen en heeft een asielvergunning gekregen. Referent heeft vervolgens een aanvraag voor een mvv voor zijn moeder, oma (eiseres) en zijn zus [zus] ingediend. De aanvraag voor de moeder van referent, [moeder] , is ingewilligd. De minister heeft de aanvragen van eiseres en [zus] met het besluit van 13 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 januari 2025 op het bezwaar van eiseres en [zus] is de minister bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
3. De minister heeft aan de afwijzing van de aanvragen het volgende ten grondslag gelegd. Tussen [zus] en referent en tussen referent en eiseres wordt familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aangenomen, maar de gemaakte belangenafweging valt uit in het nadeel van [zus] , eiseres en referent. Verder voldoet [zus] niet aan het jongvolwassenebeleid. De minister heeft tussen eiseres en [moeder] (dochter van eiseres en moeder van referent en [zus] ) en tussen [zus] en [moeder] geen familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM aangenomen, omdat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
4. Eiseres en [zus] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Vervolgens hebben zij op 7 maart 2025 gezamenlijk beroepsgronden ingediend. Op 24 augustus 2025 heeft de gemachtigde aangegeven dat het beroep ten aanzien van [zus] wordt ingetrokken, omdat zij legaal verblijf in Canada heeft. Het beroep ten aanzien van eiseres is gehandhaafd en er zijn aanvullende beroepsgronden ingediend.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres, R. Modi als tolk en de gemachtigde van de minister.
4.2.
Tijdens de zitting heeft de rechter vragen gesteld met betrekking tot het verblijf van [zus] in Canada en is gebleken dat ook eiseres legaal verblijf in Canada heeft. Desgevraagd heeft referent verklaard dat eiseres samen met [zus] naar Canada is vertrokken, nadat hun aanvraag via het UNHCR was ingewilligd. Dit zou volgens referent zo’n zeven tot acht maanden geleden zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat het gelet op het voorgaande niet anders kan dan dat deze procedure reeds bij het UNHCR aanhangig was ten tijde van de beslissing op bezwaar. Eiseres heeft hier op geen enkel moment melding van gemaakt. Pas na doorvragen van de rechter op zitting heeft referent verklaard dat eiseres samen met [zus] naar Canada is vertrokken en daar in het bezit is van een verblijfsvergunning.

Beoordeling door de rechtbank

Is er sprake van familie- en gezinsleven of privéleven in de zin van artikel 8 EVRM?
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat tussen eiseres en referent sprake is van familie- en gezinsleven.
6. In geschil is de vraag of tussen eiseres en haar dochter ook sprake is van familie- en gezinsleven.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
7. De minister neemt familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen aan als er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn.
8. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, onder 3, 5.2 en 5.3, moet de minister voor de beantwoording van de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door de vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid tussen betrokkenen, de gezondheid van betrokkenen, de banden met het land van herkomst, de mate van emotionele afhankelijkheid en het antwoord op de vraag of betrokkenen hebben samengewoond, kunnen bijvoorbeeld een rol spelen.
9. Eiseres voert aan dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Eiseres en haar dochter hebben altijd samengewoond en de minister had dit in het voordeel van eiseres moeten meewegen. Verder is eiseres financieel afhankelijk van haar dochter. Ook de gezondheid van eiseres moet als bijkomend element van afhankelijkheid worden beschouwd. De dochter van eiseres is meermaals naar Pakistan gegaan om eiseres te begeleiden en te steunen bij aangelegenheden die zien op haar gezondheid. Eiseres is emotioneel afhankelijk van haar dochter. Ze bellen iedere dag en haar dochter probeert haar zo vaak mogelijk te bezoeken, terwijl dit een gevaarlijke reis is. Dit laat zien hoe afhankelijk zij van elkaar zijn. Ook de banden met het land van herkomst moet in het voordeel van eiseres worden meegewogen. Zij is uit haar land van herkomst gevlucht en kan niet terugkeren. In Pakistan heeft zij geen netwerk. Al haar familieleden wonen in Nederland.
10. De vraag of sprake is van bijkomende elementen mag niet beperkt mag worden tot een beoordeling van de vraag of eiseres zonder haar dochter zelfstandig kan functioneren en in dit geval heeft de minister zich ook niet tot die toets beperkt. De minister is, gelet op het geheel aan individuele omstandigheden die kenbaar waren ten tijde van het bestreden besluit, terecht tot de conclusie gekomen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en haar dochter bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. De minister heeft zich over het samenwonen en de emotionele afhankelijkheid niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze niet uitstijgen boven wat gebruikelijk is in de relatie tussen volwassen kinderen en hun ouders. Het is goed mogelijk dat meerderjarige gezinsleden samenwonen zodat dat zij van elkaar afhankelijk zijn. De samenwoning was niet het gevolg van een zorgbehoefte van eiseres. Eiseres is ook niet financieel afhankelijk van haar dochter. Eiseres is zelf werkzaam geweest en nadat zij gevlucht waren naar Pakistan hebben zij geleefd van spaargeld en de verkoop van sieraden. De dochter van eiseres is in Nederland niet werkzaam en op dit moment wordt eiseres financieel ondersteunt door referent. Verder is niet gebleken dat eiseres haar gezondheidssituatie maakt dat zij afhankelijk is van haar dochter. Niet gebleken is dat eiseres specifieke zorg nodig heeft. Gesteld is dat eiseres voor de zorg financieel afhankelijk is van haar dochteren dat de dochter van eiseres haar vermogen heeft aangewend om eiseres in Pakistan te bezoeken en te ondersteunen, maar dit standpunt is niet onderbouwd. Bovendien is financiële ondersteuning ook op afstand mogelijk. Uit de verklaringen is verder gebleken dat [zus] eiseres mantelzorg biedt. De minister heeft ook kunnen meewegen dat er in Pakistan ook vrienden, kennissen of buren zijn die een zorgrol kunnen aannemen. Uit de verklaringen van referent volgt dat eiseres veel kennissen in haar wijk heeft. Bovendien volgt uit de omstandigheid dat eiseres inmiddels alleen met [zus] naar Canada is vertrokken en zij daar nu verblijft, ook dat eiseres voor die hulp niet afhankelijk is van haar dochter.
11. Zoals volgt uit eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, onder 5.1, mocht de minister, nu hij heeft vastgesteld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, daarmee volstaan. Dat betekent dat hij in dit geval geen belangenafweging hoefde te maken.
Belangenafweging 8 EVRM referent en eiseres
12. Eiseres voert aan dat de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen. De minister toetst of de band tussen referent en eiseres dusdanig sterk is dat zij zonder elkaars afwezigheid niet kunnen functioneren en dat is een te hoge toetsingsmaatstaf. Er is sprake van intensief gezinsleven. Referent en eiseres spreken elkaar elke dag. Het belang van het kind moet doorslaggevend zijn. Dat de moeder van referent in Nederland is, maakt niet dat de komst van eiseres niet nodig is. Eiseres heeft jarenlang een vervangende ouderrol vervuld. Er bestaat een objectieve belemmering om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. De minister heeft niet onderzocht of er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Pakistan uit te oefenen. Verder moet ook worden meegewogen of er asielgerelateerde omstandigheden zijn waarom het gezinsleven niet kan worden uitgeoefend in het land van herkomst op grond van Werkinstructie 2020/16, en de minister heeft dit nagelaten. Referent studeert en werkt en de minister heeft niet gespecificeerd in hoeverre referent niet voldoet aan het minimumloon. Referent verricht alle inspanningen om aan het normbedrag te kunnen voldoen. Eiseres hoeft vanwege haar leeftijd niet in te burgeren en zij kan bij referent wonen. Ook zal zij geen beroep op de openbare kas hoeven te doen, omdat haar dochter eigen vermogen heeft.
13. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, volgt dat de minister de belangen moet afwegen en daarbij een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van eiseres aan de ene kant en het belang van de Nederlandse Staat aan de andere kant. De rechtbank moet, aan de hand van de gronden die eiseres naar voren heeft gebracht, beoordelen of de minister in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken. Als dat zo is, zal de rechtbank beoordelen of de minister op goede gronden de afweging tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het gezinsleven met haar kleinzoon en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse Staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. In de uitspraak van 26 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:340, heeft de Afdeling verduidelijkt dat de bestuursrechter zonder terughoudendheid moet toetsen of de minister alle feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. De uitkomst van de door de minister gemaakte belangenafweging moet de bestuursrechter enigszins terughoudend toetsen.
14. De minister heeft zich in bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan de belangen van eiseres en referent. De minister heeft dit uitgebreid gemotiveerd en alle betrokkene belangen die kenbaar waren ten tijde van het bestreden besluit meegewogen. De minister heeft in het voordeel van eiseres en referent meegewogen dat er sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft daarna echter terecht beoordeeld in hoeverre de afhankelijkheid tussen eiseres en referent nog aanwezig is en heeft daarbij de intensiteit van het gezinsleven betrokken. Anders dan eiseres meent, mag de minister de intensiteit van het gezinsleven betrekken bij de weging van het belang van referent en eiseres om hun gezinsleven in Nederland te mogen uitoefenen. Die weging staat los van de vraag of sprake is van gezinsleven dan wel van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2449, onder 3.2-3.4. De minister heeft verder in de belangenafweging betrokken dat referent en eiseres langere tijd hebben samengewoond, maar dat eiseres voor referent geen vervangende ouderrol heeft vervuld. Referent woonde namelijk niet alleen met eiseres samen, maar ook met zijn moeder en zus. De primaire zorgrol is bij de moeder van referent gebleven. De minister heeft ook het belang van het kind voor ogen gehad. De minister heeft namelijk aan de moeder van referent verblijf in Nederland toegestaan, zodat zij de ouderrol voor referent kan gaan vervullen. Referent is inmiddels ook meerderjarig en woont samen met zijn moeder. Niet gebleken is dat eiseres zonder de steun van referent niet kan functioneren in haar dagelijkse leven. Eiseres woont bij [zus] en [zus] verleent aan haar mantelzorg. Financiële steun kan ook op afstand worden verleend. Ook heeft de minister het economisch belang niet ten onrechte in het nadeel van eiser en betrokkene meegewogen. Referent voldoet niet aan het normbedrag en zijn moeder werkt niet. De minister heeft dus aan het belang van de Nederlandse economie een zwaar gewicht mogen toekennen, zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:876. Met betrekking tot de gronden van eiseres over asielgerelateerde aspecten en objectieve belemmeringen is de rechtbank van oordeel dat deze gronden al niet kunnen slagen, omdat ter zitting is gebleken dat eiseres – reeds ten tijde van het indienen van deze gronden - niet meer in Pakistan verbleef maar dat zij legaal verblijf in Canada heeft.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.