ECLI:NL:RBDHA:2025:19528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
24-7177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de geboortedatum van een vreemdeling met asielaanvraag en de rol van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 september 2025, wordt het beroep van een vreemdeling behandeld die stelt minderjarig te zijn en een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen op basis van de b-grond. De vreemdeling is het niet eens met de geboortedatum die door de minister is vastgesteld, namelijk [2000], en stelt dat hij geboren is op [2007]. De rechtbank oordeelt dat in geval van twijfel over de minderjarigheid van een vreemdeling de presumptie van minderjarigheid geldt, wat betekent dat de bewijslast bij de minister ligt. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de geboortedatum van [2000] moet worden aangehouden en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister voor zover het de vaststelling van de geboortedatum betreft en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De vreemdeling krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.7177
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. G.W. Mettendaf),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de inwilliging van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het niet eens met de geboortedatum van [2000] die de minister aanhoudt en stelt dat hij is geboren op [2007]. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit van de minister.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval van de door eiser in Griekenland opgegeven geboortedatum moet worden uitgegaan
.Het besluit van de minister kan niet in stand kan blijven voor zover het besluit ziet op de vaststelling van eisers leeftijd. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 8 september 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2007].
3. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 februari 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure ingewilligd en aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De vergunning is verleend met ingang van 8 september 2022 tot 8 september 2027.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [voogd] namens Nidos als voogd van eiser, A.H. Sharif als tolk en de gemachtigde van de minister.
6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de leeftijdsregistratie.
7. Op 15 januari 2025 heeft de minister gereageerd op de uitspraken van de Afdeling van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3992 en ECLI:NL:RVS:2024:4086). Eiser heeft
niet inhoudelijk gereageerd. Geen van de partijen heeft aangegeven behoefte te hebben aan een tweede zitting, waarna de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft gesloten.

Totstandkoming van het besluit

8. Eiser heeft bij aankomst in Nederland gesteld dat hij is geboren op [2007]. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: AVIM) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) hebben afzonderlijk van elkaar een leeftijdsschouw verricht. De AVIM is tot de conclusie gekomen dat er twijfel bestaat over eisers opgegeven leeftijd en de IND is tot de conclusie gekomen dat eiser evident minderjarig is. De minister heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de leeftijdsregistratie in Griekenland. Hieruit is gebleken dat eiser in Griekenland staat geregistreerd met een geboortedatum van [2000].
9. Bij het bestreden besluit heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, waarbij de minister heeft aangenomen dat eiser op [2000] is geboren. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3288) de in Griekenland geregistreerde geboortedatum wordt overgenomen, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

10. Eiser is het er niet mee eens dat zijn gestelde geboortedatum niet wordt gevolgd. Eiser betoogt dat zijn geboortedatum [2007] is. Hij heeft een geboorteakte overgelegd. De minister had, gelet op de twijfel over eisers leeftijd, eiser een leeftijdsonderzoek moeten aanbieden, althans had deze geboorteakte moeten beschouwen als begin van bewijs van zijn minderjarige leeftijd en hem het voordeel van de twijfel dienen te gunnen.
10. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich alleen richt tegen de vaststelling van de geboortedatum [2000] door de minister.
12. Eiser heeft in het verhoor en de gehoren gemeld dat hij is geboren op [2007] en hij dus ten tijde van dat verhoor en de gehoren minderjarig was. Niet in geschil is dat volgens de AVIM twijfel bestaat over de minderjarigheid van eiser. Evenmin is in geschil dat de IND eiser evident minderjarig vindt. Op basis van de oude werkinstructie 2023/6 heeft de minister Dublin-onderzoek gedaan in Griekenland. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiser in Griekenland een andere geboortedatum heeft opgegeven,
namelijk [2000]. In het bestreden besluit is de minister van deze geboortedatum uitgegaan op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
13. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit ten aanzien van de leeftijdsbepaling uitsluitend verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel op grond waarvan de minister uitgaat van de opgegeven leeftijd in Griekenland. Gelet op de nieuwe lijn van de Afdeling in de uitspraken van 9 oktober 2024 is het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet onverkort van toepassing bij de beoordeling van de leeftijd van de vreemdeling. Uit de uitspraak blijkt dat de leeftijdsregistratie in het buitenland een element is dat hij bij zijn beoordeling kan betrekken. Gelet hierop is het bestreden besluit voor zover dit ziet op de leeftijdsbepaling van eiser in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsvereiste van artikel 3:46 van de Awb.
13. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarin is vastgesteld dat eiser is geboren op [2000].
15. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb gelet op de aanvullende motivering van de minister van 15 januari 2025.
16. Het gaat hier om een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 volgt dat als er twijfel bestaat over de gestelde minderjarigheid, zoals hier na de leeftijdsschouw, dan de presumptie van minderjarigheid geldt. De minister moet in dat geval uitgaan van minderjarigheid, tenzij hij het vermoeden van minderjarigheid kan ontzenuwen. Een van de elementen die de minister hierbij kan betrekken is de leeftijdsregistratie in het buitenland. Daarbij zal hij zo mogelijk moeten toelichten waarop de leeftijdsregistratie is gebaseerd. Als een leeftijdsregistratie is gebaseerd op een brondocument of een medisch leeftijdsonderzoek, dan zal hij hierover navraag moeten doen bij de betreffende lidstaat en nader moeten toelichten waarom hij daaraan al dan niet een bepaalde waarde hecht. Als aan een leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring van een vreemdeling ten grondslag ligt, dan zal de minister moeten informeren onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd.
16. De rechtbank constateert dat het standpunt van de minister dat hij uitgaat van meerderjarigheid ook in de aanvullende toelichting primair is gebaseerd op de leeftijdsregistratie in Griekenland. De daar geregistreerde datum komt niet voor in andere documenten. In dit geval is de leeftijdsregistratie gebaseerd op de eigen verklaring van eiser. Eiser heeft verklaard dat hij in Griekenland heeft aangegeven meerderjarig te zijn, omdat hij had gehoord dat minderjarigen in de gevangenis zouden komen. Volgens de minister is dit geen plausibele verklaring, maar de minister motiveert dit standpunt niet. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de minister nader onderzoek heeft verricht naar deze verklaring van eiser bij de Griekse autoriteiten of bijvoorbeeld in andere beschikbare bronnen en informatie over Griekenland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in zoverre de presumptie van minderjarigheid niet ontzenuwd.
16. De minister heeft ook naar voren gebracht dat eiser bij zijn gehoor bij de vreemdelingenpolitie op 8 september 2022 bij vragen die gaan over vaststelling van zijn
leeftijd heeft geantwoord dat hij dat niet weet. Ook hecht de minister aan zijn overgelegde geboorteakte geen waarde omdat deze te laat en in kopie is overgelegd en eiser niet kan aangeven hoe hij het stuk heeft verkregen.
19. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de verkrijging van de geboorteakte twijfels oproept bij de minister, miskent de minister dat het aan hem is om bij twijfel over de minderjarigheid deze twijfel te ontzenuwen. Zoals hiervoor overwogen heeft de minister dat met de enkele stelling dat de verklaring van eiser over zijn leeftijdsregistratie in Griekenland niet plausibel wordt geacht, die twijfel niet ontzenuwd. Door vervolgens tegen te werpen aan de vreemdeling dat zijn verklaringen niet worden gevolgd, kiest de minister de insteek dat het op de weg van eiser ligt om de minister te overtuigen dat hij toch minderjarig is. Maar in het geval van twijfel over de minderjarigheid van een vreemdelingen, bestaat de presumptie van de minderjarigheid en ligt de bewijslast bij de minister. Het ligt niet op de weg van de vreemdeling om, gegeven de twijfel, de minister alsnog te overtuigen.
19. De rechtbank ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3:46 van de Awb. Dit betekent dat het besluit een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek bevat en niet in stand kan blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen.
21. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak en in het bijzonder de genoemde uitspraak van de Afdeling. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
23. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 1 februari 2024 voor zover dat ziet op de vaststelling van eisers leeftijd;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.