ECLI:NL:RBDHA:2025:17917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
NL25.35358 en NL25.35359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2025, wordt het beroep van eiser Hashim tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, diende op 26 oktober 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 30 juli 2025 afgewezen, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 september 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een vervanger van zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende redenen heeft gegeven om de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig te achten. Eiser heeft inconsistenties in zijn verklaringen over zijn geboortedatum en leeftijd, en heeft een vals document overgelegd. De rechtbank concludeert dat de minister het asielrelaas van eiser niet inhoudelijk hoefde te beoordelen, omdat het eerste asielmotief niet geloofwaardig was. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart de aanvraag kennelijk ongegrond. Ook het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat er geen aanleiding meer is voor een dergelijke maatregel. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.35358 (beroep) en NL25.35359 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

Hashim [eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. L.S.T.H. Ruijters),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter zijn verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Eiser heeft op 26 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. T.T. Wychen, een vervanger van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Buyukasik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
Asielrelaas
2. Eiser heeft verklaard dat hij de Syrische nationaliteit heeft en tot de Arabische bevolkingsgroep behoort. Ook heeft hij naar voren gebracht dat hij is geboren op [geboortedatum 1] 2006 en een asielaanvraag heeft ingediend vanwege de oorlogssituatie in Syrië. Bij een terugkeer naar Syrië vreest eiser slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder het volgende asielmotief:
1. eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (ook wel het eerste asielmotief).
3.1.
Verweerder vindt het eerste asielmotief niet geloofwaardig, omdat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. [1] Zo heeft eiser inconsistent verklaard over zijn geboortedatum en leeftijd en komt de gestelde leeftijd niet overeen met de leeftijdsschouw. Ook zijn eisers antwoorden op de herkomstvragen niet overtuigend. Verder vindt verweerder dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd [2] , omdat hij een vals document heeft overgelegd. Nu het eerste asielmotief niet geloofwaardig is geacht, heeft verweerder het relaas niet verder beoordeeld op geloofwaardigheid. De aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser een vals document heeft overgelegd. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser voert allereerst aan dat ten onrechte het eerste asielmotief ongeloofwaardig is geacht. Zo wordt in Syrië minder waarde gehecht aan geboortedata en leeftijden en heeft eiser direct een aantal verklaringen gecorrigeerd. Ook valt niet in te zien dat in het bestreden besluit de geboortedatum [geboortedatum 1] 2006 wordt aangehouden, nu verweerder ook heeft overwogen dat de door eiser gestelde leeftijd niet overeenkomt met de leeftijdsschouw. Verder is bij de beoordeling van de antwoorden op de herkomstvragen onvoldoende rekening gehouden met eisers referentiekader. Daarnaast vindt eiser dat ten onrechte is tegengeworpen dat hij een vals identificerend document heeft overgelegd. Volgens eiser had verweerder zijn asielrelaas inhoudelijk moeten beoordelen en moeten toetsen of er sprake is van mogelijke vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en schending van artikel 3 van het EVRM. [4] Eiser beroept zich hierbij op het arrest Ararat. [5] Deze rechtbank heeft bovendien geoordeeld dat het voor het non-refoulementverbod niet noodzakelijk is de nationaliteit vast te stellen. [6]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Mocht verweerder het eerste asielmotief ongeloofwaardig vinden?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het eerste asielmotief ongeloofwaardig is.
6.1.
Zo mocht verweerder tegenwerpen dat eiser inconsistent heeft verklaard over zijn geboortedatum en leeftijd. Zo heeft eiser eerst verklaard dat hij op [geboortedatum 1] 2006 is geboren [7] en later dat hij op [geboortedatum 2] 2006 is geboren. [8] Ook heeft eiser enerzijds verklaard dat hij 17 jaar oud is, en anderzijds dat hij op [geboortedatum 1] 2006 is geboren en derhalve 16 jaar oud is ten tijde van het schouw aanmeldgehoor van 29 oktober 2023. [9] Voorgaande verklaringen heeft verweerder terecht aangemerkt als inconsistent. De enkele stelling dat geboortedata en leeftijden in Syrië minder belangrijk zijn dan in Nederland, is geen verschoonbare verklaring voor de inconsistenties nu eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd en het bovendien algemeen van aard is.
6.2.
Verweerder heeft ook kunnen tegenwerpen dat de door eiser gestelde leeftijd niet overeenkomt met de conclusie van de leeftijdsschouw die is uitgevoerd door verweerder en de AVIM. [10] Dat verweerder abusievelijk eisers geboortedatum in het bestreden besluit niet heeft aangepast naar 1 juli 2005, leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit de inhoud van het bestreden besluit blijkt immers voldoende duidelijk dat verweerder uitgaat van de geboortedatum 1 juli 2005 en niet erkent dat eiser is geboren op [geboortedatum 1] 2006.
6.3.
Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat eisers antwoorden op de gestelde herkomstvragen niet overtuigen. Verweerder mocht daarbij van belang achten dat eiser niet kon verklaren in welke plaats hij is opgegroeid en bovendien weinig kon verklaren over de plaatsen waar hij heeft gewoond. Eisers stelling dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader bij de beoordeling van de herkomstvragen, volgt de rechtbank niet. De herkomstvragen zagen met name op de plaatsen waar eiser naar eigen zeggen het langst had gewoond, te weten [plaats 1] en [plaats 2] . Ook zijn er herkomstvragen gesteld die aansloten bij eisers persoonlijke ervaringen, zoals over zijn werk, de reisroute naar zijn werk en de moskee waar hij heen ging. Uit de gehoorrapporten blijkt niet dat eiser bepaalde vragen niet begreep of niet voldoende kon beantwoorden vanwege zijn referentiekader. Waar nodig zijn vragen op een andere manier gesteld. Dat eiser weinig scholing heeft gehad en op 16-jarige leeftijd Syrië heeft verlaten, maakt niet dat niet van hem verwacht kan worden dat hij basale vragen over de woonplaatsen waar hij het langst heeft gewoond kan beantwoorden.
6.4.
Verweerder heeft verder mogen tegenwerpen dat eiser een vals identificerend document heeft overgelegd. Eisers betoog dat het document op een alternatieve wijze is verkregen en daarom mogelijk afwijkt van het referentiemateriaal van verweerder, biedt hiertoe onvoldoende verklaring nu eiser zich enkel baseert op vermoedens en hier geen concrete aanwijzingen voor heeft.
6.5.
Ook was verweerder niet gehouden het onderzoek naar het overgelegde familie-uittreksel af te wachten. Verweerder heeft op zitting terecht opgemerkt dat een familie-uittreksel geen identificerend document is. Uit paragraaf C1/4 van de Vc 2000 volgt immers dat een document met betrekking tot de identiteit in ieder geval een goedgelijkende pasfoto moet bevatten.
6.6.
Eisers betoog dat zijn nationaliteit automatisch ongeloofwaardig is geacht, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op grond waarvan eisers nationaliteit niet wordt gevolgd. Zo heeft verweerder overwogen dat eiser geen objectieve documenten heeft overgelegd die zijn nationaliteit onderbouwen, een vals Syrisch document heeft overgelegd en zijn antwoorden op de gestelde herkomstvragen niet overtuigen.
Moest verweerder het asielrelaas van eiser inhoudelijk beoordelen?
7. Nu verweerder het eerste asielmotief op goede gronden ongeloofwaardig heeft geacht, heeft hij eisers asielrelaas terecht niet inhoudelijk beoordeeld en een toets aan het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM achterwege gelaten. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt namelijk dat het asielrelaas van een vreemdeling slechts betekenis heeft tegen de achtergrond van zijn of haar identiteit, herkomst en nationaliteit. [11]
Moest verweerder onderzoek doen naar het risico op refoulement?
8. Uit het arrest Ararat volgt dat verweerder verplicht is om het beginsel van non-refoulement in alle fasen van de terugkeerprocedure te eerbiedigen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de eerste fase van de terugkeerprocedure voldoende rekening heeft gehouden met het non-refoulementbeginsel.
8.1.
Verweerder heeft in het kader van de asielprocedure eiser gehoord en onderzocht of hij in Syrië te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft vervolgens overwogen dat eisers nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig zijn en dat eiser daardoor ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Verweerder heeft het risico op refoulement niet uitgebreider kunnen onderzoeken dan hij in de asielprocedure heeft gedaan. Het risico op refoulement kan namelijk slechts realistisch worden onderzocht tegen de achtergrond van een aannemelijke nationaliteit en herkomst van een vreemdeling. [12] De rechtbank is van oordeel dat verweerder een beoordeling van het risico op refoulement op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit dan ook achterwege kon laten. Een volledige beoordeling van het risico op refoulement zal op een later moment alsnog kunnen plaatsvinden. Zo kan eiser een nieuwe asielaanvraag indienen als hij zijn nationaliteit of herkomst alsnog aannemelijk weet te maken. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 26 oktober 2016 slaagt niet nu in die zaak het relaas op meerdere landen zag en er derhalve geen sprake is van een vergelijkbare situatie.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 31, zesde lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 31, zesde lid, onder e, Vw.
3.Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder c, Vw.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
6.Uitspraak van Rechtbank Den Haag van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16530.
7.Gehoor AVIM van 26 oktober 2023, p. 2. En schouw aanmeldgehoor van 29 oktober 2023, p. 3.
8.Schouw aanmeldgehoor van 29 oktober 2023, p. 3.
9.Schouw aanmeldgehoor van 29 oktober 2023, p. 3.
10.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
11.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061, en 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292.
12.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970, r.o. 5.2.1.