ECLI:NL:RBDHA:2025:1767
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 januari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D. van Elp, en een tolk, A. Sareen.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid. Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld door te volstaan met een standaardvoornemen, waardoor hij niet goed kon reageren op de beslissing. De rechtbank stelt echter vast dat de minister voldoende redenen heeft gegeven voor zijn besluit en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Oostenrijk, en dat de minister ten onrechte niet heeft getoetst op risico van indirect refoulement. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ten aanzien van Oostenrijk. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn die een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 9 januari 2025.