ECLI:NL:RBDHA:2025:1767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51494
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 januari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. D. van Elp, en een tolk, A. Sareen.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid. Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld door te volstaan met een standaardvoornemen, waardoor hij niet goed kon reageren op de beslissing. De rechtbank stelt echter vast dat de minister voldoende redenen heeft gegeven voor zijn besluit en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Oostenrijk, en dat de minister ten onrechte niet heeft getoetst op risico van indirect refoulement. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ten aanzien van Oostenrijk. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn die een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser kan worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 9 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51494
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 december 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. D. van Elp, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser, A. Sareen als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Voorbereiding van het bestreden besluit
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid omdat de minister heeft volstaan met een standaardvoornemen. Het was hierdoor niet duidelijk voor eiser hoe de minister zijn persoonlijke omstandigheden waardeerde en daardoor kon hij pas gericht reageren nadat het bestreden besluit was uitgebracht. Eiser stelt dat hij daarom in zijn belangen is geschaad, en verwijst ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 16 oktober 2024.2
5.1. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende gemotiveerd. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Uit pagina 3 van het voornemen blijkt dat de verklaringen van eiser ook bij de beoordeling zijn betrokken. Dat een en ander in het voornemen wat meer algemeen en standaardmatig en niet heel expliciet is opgeschreven, laat onverlet dat het voornemen onder opgave van de redenen die voor de minister van belang zijn geweest, is genomen. De minister mag vervolgens in het uiteindelijke besluit – wat hij in het bestreden besluit ook heeft gedaan – een en ander meer concretiseren en expliciteren. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023.3 De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat hij door het gebruik van een standaardvoornemen in zijn belangen is geschaad. Uit de zienswijze blijkt ook niet dat eiser in het duister tastte over de inhoud van het voornemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en indirect refoulement
6. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk. Dat er uit het AIDA-rapport van juni 2024, update 2023, geen ander beeld naar voren komt dan uit eerdere rapporten (onder andere wat betreft de capaciteitsproblemen in de opvang), maakt de situatie volgens eiser juist erger nu er blijkbaar geen veranderingen hebben plaatsgevonden. Eiser wijst ook op p. 41 van het AIDA-rapport update 2023, waaruit blijkt dat asielzoekers moeilijkheden ondervinden in het kader van constitutionele beroepen, omdat daarvoor een griffierecht van € 240,- moet worden betaald. Ook worden zij niet in persoon gehoord voor het Constitutioneel Hof. Verder blijkt volgens eiser uit p. 139 tot 141 van het AIDA-rapport update 2023 dat Dublinclaimanten regelmatig worden gedetineerd bij aankomst in Oostenrijk. Dat Oostenrijk met het claimakkoord heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, is volgens eiser geen garantie dat de aanvraag ook daadwerkelijk op een degelijke wijze zal worden behandeld.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser is van mening dat hij met het voorgaande aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure. Volgens eiser heeft de minister daarom ten onrechte niet getoetst of er bij overdracht aan Oostenrijk een risico bestaat op indirect refoulement.
7. De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen en er ten aanzien van de lidstaten uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraken van 24 mei 20244 en 24 oktober 20245 bevestigd dat er ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Dat is aan de orde als eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem die een bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.6
7.1. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet geslaagd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 24 oktober 2024 de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 1 oktober 20247 bevestigd over de situatie in Oostenrijk, de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het AIDA-rapport update 2023. De rechtbank is in die uitspraak uitdrukkelijk ingegaan op de vermelde problemen met de opvang, en heeft overwogen dat uit het AIDA-rapport update 2023 niet blijkt dat Dublinterugkeerders geen toegang kunnen verkrijgen tot adequate opvang, en ook niet dat de tekortkomingen onder het bereik van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest vallen. Voor zover eiser stelt dat sprake is van systematische tekortkomingen omdat de tekortkomingen die in de eerder AIDA-rapporten vermeld zijn nog steeds bestaan, volgt de rechtbank dit niet. Dat een tekortkoming lang duurt, wil niet zeggen dat daarmee de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals beschreven in het arrest Jawo wordt gehaald. De vermelde problemen in het kader van constitutionele beroepen acht de rechtbank ook onvoldoende ernstig om aan te nemen dat sprake is structurele tekortkomingen in de asielprocedure. Verder blijkt uit het AIDA-rapport update 2023 inderdaad dat er gevallen zijn waarbij Dublinclaimanten in detentie worden geplaatst, maar niet is gebleken dat deze detentie onrechtmatig is. Verder hebben de Oostenrijkse autoriteiten met het claimakkoord toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Oostenrijk de asielaanvraag niet op degelijke wijze zal behandelen. Als eiser in Oostenrijk toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen in de opvang of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Oostenrijkse autoriteiten te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Oostenrijkse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
7.2. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwen ten aanzien van Oostenrijk. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 20238 volgt dat als er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan de rechtbank niet mag onderzoeken of er een risico is op indirect refoulement. Dit is door de Afdeling bevestigd in haar uitspraak van 12 juni 2024.9 De beroepsgrond slaagt niet

4.ECLI:NL:RVS:2023:1997

6 Dat volgt uit het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8 ECLI:EU:C:2023:934
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eiser stelt dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. Eiser voert daartoe aan dat zijn hartslag niet stabiel is en hij problemen heeft met zijn onderrug. Hij gebruikt daarvoor pijnstillers en aspirine. Het COA is op de hoogte van de MRI-test en eiser is momenteel in afwachting van een afspraak. Ter onderbouwing van zijn medische situatie heeft eiser een formulier van Unilabs overgelegd. Uit het AIDA-rapport update 2023 p. 124 blijkt dat asielzoekers in Oostenrijk beperkte toegang hebben tot medische zorg in Oostenrijk. Volgens eiser is daarom sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht in zijn geval onevenredig hard is.
8.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. Uit het AIDA-rapport update 2023, p. 124 blijkt dat asielzoekers in Oostenrijk na hun opname in een opvangcentrum een medisch onderzoek krijgen, en indien nodig worden overgedragen aan gespecialiseerde artsen of een ziekenhuis. Asielzoekers die basiszorg krijgen, hebben een ziektekostenverzekering. Als de basiszorg wordt ingetrokken (bijvoorbeeld door gewelddadig gedrag of vertrek uit de opvanglocatie), hebben asielzoekers nog steeds recht op spoedeisende zorg en essentiële behandelingen. De rechtbank ziet in het AIDA-rapport update 2023 daarom geen aanknopingspunten dat eiser in Oostenrijk niet de passende medische zorg zou kunnen krijgen. De minister hoefde daarom geen toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser mag worden overgedragen aan Oostenrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
________
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
09 januari 2025
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.