ECLI:NL:RBDHA:2025:16818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
C/09/667964 / HA ZA 24-502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de terugbetaling van een lening en de rol van de leninggever in een civiele procedure

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2025, staat de vraag centraal wie als leninggever moet worden beschouwd in een leningsovereenkomst tussen [partij A] en Arbo Invest B.V. [partij A] heeft een bedrag van € 199.358,10 aan Arbo Invest uitgeleend, maar Arbo Invest stelt dat zij de lening bevrijdend heeft terugbetaald aan [partij C], de broer van [partij A]. De rechtbank onderzoekt de omstandigheden rondom de lening en de betalingen die zijn gedaan. De rechtbank concludeert dat Arbo Invest de lening al heeft afgelost en dat er geen openstaande vordering meer is. De vorderingen van [partij A] worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. In de vrijwaringszaak van Arbo Invest tegen [partij C] wordt eveneens geoordeeld dat de vorderingen worden afgewezen, en Arbo Invest wordt veroordeeld in de proceskosten van [partij C]. De rechtbank benadrukt dat de rol van de leninggever en de bevoegdheid tot ontvangst van betalingen cruciaal zijn in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Vonnis van 20 augustus 2025
In de hoofdzaak met zaak- en rolnummer C/09/667964 / HA ZA 24-502 van:
[partij A]te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. Y.A. Rampersad,
tegen
ARBO INVEST B.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat: mr. M.A.D. Bol,
en in de vrijwaringszaak met zaak/rolnummer C/09/675774 / HA ZA 24/979 van:
ARBO INVEST B.V.te Den Haag,
eiseres,
hierna te noemen: Arbo Invest,
advocaat: mr. M.A.D. Bol,
tegen
[partij C]te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [partij C] ,
advocaat: mr. B.P. den Butter.

1.De procedure

In de hoofdzaak
1.1.
Het procesdossier in de hoofdzaak bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 31 mei 2024, met producties 1 tot en met 7;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van Arbo Invest, met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord in vrijwaring van [partij A] , met producties 1 tot en met 3;
- het vonnis in incident van 9 oktober 2024, waarin het Arbo Invest is toegestaan [partij C] te dagvaarden tegen de zitting van 20 november 2024;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, met producties 1 tot en met 12;
- het tussenvonnis van 19 maart 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties tevens houdende bewijsaanbod van Arbo Invest, met producties 13 tot en met 20.
In de vrijwaringszaak
1.2.
Het procesdossier in de vrijwaringszaak bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 8 november 2024, met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 10;
- het tussenvonnis van 19 maart 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties tevens houdende bewijsaanbod van Arbo Invest, met producties 13 tot en met 20.
In beide zaken
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op 15 juli 2025. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
2.1.
Arbo Invest is een vennootschap die belegt in onroerend goed. Enig (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap is de heer [naam 1] . [partij C] , makelaar van beroep, was goed bevriend met Naraidath Ladie en was gedurende een aantal jaren actief betrokken bij de activiteiten van Arbo Invest.
2.2.
In december 2021 heeft Arbo Invest een woning gekocht aan de [straatnaam 1] in [plaats] . Om de koopprijs te kunnen betalen heeft zij een (aanvullende) financiering aangevraagd bij Finker Finance B.V. (hierna: Finker). Naar verwachting zou deze financiering niet rond zijn op de overeengekomen leveringsdatum van de woning van 31 januari 2022. Gelet daarop heeft Arbo Invest een bedrag van € 199.358,10 geleend. Uit de notariële afrekening van 27 januari 2022 volgt dat het geld geleend is van [partij A] , de zus van [partij C] . [partij A] heeft dit bedrag op haar beurt weer geleend van een derde, namelijk mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] heeft in dit kader een hypotheekrecht verkregen op een woning op naam van [partij A] aan de [straatnaam 2] in [plaats] .
2.3.
Op 27 januari 2022 heeft Arbo Invest in het kader van deze lening een document met de titel “schuldbekentenis” getekend (hierna: de schuldbekentenis). Ook [partij A] heeft dit document ondertekend. In de schuldbekentenis is opgenomen dat Arbo Invest verklaart aan [partij A] een bedrag van € 200.000 schuldig te zijn. Voor zover relevant, bevat de schuldbekentenis bovendien de volgende voorwaarden:
“1. De hoofdsom is opeisbaar over 3 maanden, of zoveel eerder als partijen overeenkomen.(…)
2. Over de hoofdsom of het restant daarvan is een rente verschuldigd van 4% per jaar.(…)
5. Alle betalingen moeten geschieden ten huize van de schuldeiser, zonder korting of compensatie.”
2.4.
Op eveneens 27 januari 2022 heeft [partij C] het volgende whatsappbericht gestuurd aan [naam 1] :
“Heb jij nog geld? Ik zou [naam 3] gisteren terug betalen
Alles helpt en is voor paar dagen
Ik zou dat doen met die 200k maar dat is nu gebruikt
Maar ik wil hem zn geld snel snel terug geven”
En op 28 januari 2022, om 10:37 uur:
“En is er wat?
om 14:41 uur:
Offerte in je mail
Tekenen x 3
om 16:53 uur:
NL98 ABNA (...)Erbefin
Thx”
2.5.
[partij C] en [naam 1] zijn op dat moment in afwachting van de financiering afkomstig van Finker. Op 28 januari 2022 heeft Arbo Invest een bedrag van
€ 145.000 van Finker ontvangen. [naam 1] maakt dit bedrag nog dezelfde dag – zonder omschrijving – over aan [partij C] . Op verzoek van [partij C] (zie zijn hiervoor geciteerde whatsappbericht van 16:53 uur) geschiedt de betaling op een rekening op naam van zijn eenmanszaak Erbefin.
2.6.
Op 24 februari en 7 maart 2022 heeft [naam 1] nogmaals respectievelijk
€ 10.000 en € 45.000 overgemaakt van de rekening van Arbo Invest naar Erbefin.
2.7.
Op enig moment is de relatie tussen [partij C] en [naam 1] gebrouilleerd geraakt. Zij hebben vervolgens afgestemd onderling tot een afrekening te komen. Op 8 augustus 2023 heeft [partij C] in dit kader aan [naam 1] een Excel bestand met een voorstel voor een afrekening gestuurd (met nog een aantal nader in te vullen posten). Hierin is onder meer een post opgenomen van € 200.000 met de regel
“27 jan 200000 geleend van cs bhoendie voor aankoop”, waarvan is afgetrokken de drie hiervoor genoemde betalingen van € 145.000, € 10.000 en € 45.000. Dit is tezamen eveneens een bedrag van € 200.000, zodat onder de streep geen vordering meer resulteert.
2.8.
Eerst bij brief van 2 februari 2024 heeft [partij A] Arbo Invest gesommeerd een bedrag van € 200.000 terug te betalen. Op 6 februari 2024 heeft ze aan [naam 1] daarnaast het volgende whatsappbericht gestuurd:
“Hallo [naam 1] , ik heb met [partij C] de financiën doorgenomen. Nu blijkt dat er een lening aan jou is verstrekt die nog niet is terugbetaald. Ik vertrouw mijn broer blindelings. Mijn verzoek aan jou om terstond contact op te nemen met [partij C] om de terugbetaling te regelen. Bedankt!”
[naam 1] heeft bij e-mail van 14 februari 2024 als volgt op de brief gereageerd:
“Hi [partij A] ,
Ik heb je aangetekende brief afgelopen maandag opgehaald.Wat is dit? Ik ben erg verbaasd.
Ik krijg nooit een email of brief van jou en nu plots dit.Waar gaat dit over?
[partij C] heeft dit allemaal geregeld en dat weet je.
Wanneer heb ik contact met je gehad. Nimmer toch?
Vraag aan [partij C] wat hij heeft gedaan.
Ik wil graag dat je dit snel met [partij C] oplost. Kun je dat doen?”
2.9.
Nadat [partij A] en [naam 1] vruchteloos met elkaar hebben gecorrespondeerd, heeft [partij A] bij monde van haar advocaat Arbo Invest nogmaals gesommeerd het geleende bedrag terug te betalen, vermeerderd met de contractuele rente. Omdat betaling uitbleef, is zij deze procedure gestart.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
[partij A] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Arbo Invest tot betaling van een bedrag van € 199.358,10 aan hoofdsom en een bedrag van € 2.768,58 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met vier procent rente over de hoofdsom vanaf 27 januari 2022 en de proceskosten.
3.2.
[partij A] legt daaraan – samengevat – ten grondslag dat zij een bedrag van € 199.358,10 aan Arbo Invest heeft uitgeleend. Volgens haar had Arbo Invest dit bedrag op grond van de schuldbekentenis op uiterlijk 27 januari 2022 moeten terugbetalen, zodat Arbo Invest per deze datum in verzuim verkeert.
3.3.
Arbo Invest voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In de vrijwaringszaak
3.5.
Arbo Invest vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [partij C] tot betaling van al hetgeen waartoe zij in hoofdzaak mocht worden veroordeeld, in dat geval tot terugbetaling van € 200.000, vermeerderd met de wettelijke rente over € 145.000 met ingang van 28 januari 2022, over € 10.000 met ingang van 24 februari 2022 en over € 45.000 met ingang van 7 maart 2022, en de proceskosten (inclusief nakosten).
3.6.
Arbo Invest legt daaraan – samengevat – ten grondslag dat indien in de hoofdzaak het verweer van Arbo Invest niet slaagt dat de lening bevrijdend is terugbetaald, i) Arbo Invest de bedragen van in totaal € 200.000 onverschuldigd heeft betaald aan [partij C] , althans ii) hij schadeplichtig is op grond van artikel 3:70 BW (al dan niet in verbinding met 3:78 BW) omdat hij geen toereikende volmacht had of anderszins niet de bevoegdheid van [partij A] had gekregen om de terugbetaling op zijn rekening te laten plaatsvinden, althans iii) hij onrechtmatig heeft gehandeld door Arbo Invest te verzoeken, zich daarbij als bevoegd profilerend, de lening aan hem terug te betalen en niet voor doorstorting aan zijn [partij A] zorg te dragen maar het bedrag voor eigen bate te behouden.
3.7.
[partij C] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat Arbo Invest geld heeft geleend voor de aankoop van de woning aan de [straatnaam 1] in [plaats] en uit de schuldbekentenis voortvloeit dat [partij A] de leninggever is. De lening is bovendien als “lening van mevrouw [partij A] ” opgenomen in de “afrekening aankoop” zoals opgesteld door de bij de aankoop betrokken notaris. Nu vast staat dat Arbo Invest de lening niet (in ieder geval niet rechtstreeks) aan [partij A] heeft terugbetaald, is er volgens haar dus sprake van een openstaande lening die nog door Arbo Invest moet worden terugbetaald.
4.2.
Arbo Invest stelt zich primair op het standpunt dat zij de lening al bevrijdend heeft terugbetaald, namelijk door bedragen over te maken naar een rekening van [partij C] . Arbo Invest stelt in dit kader ten eerste dat niet [partij A] maar [partij C] de materiële partij was bij de geldlening en dus (zo begrijpt de rechtbank) als leninggever moet worden beschouwd. Is dit niet het geval, dan heeft zij met deze overboekingen niettemin bevrijdend betaald, omdat zij op redelijke gronden mocht aannemen dat [partij C] als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was althans uit andere hoofde aan hem moest worden terugbetaald, als bedoeld in artikel 6:34 BW. Gaat dit alles niet op, dan stelt Arbo Invest zich op het standpunt dat [partij C] op grond van de door [partij A] aan hem verleende volmacht bevoegd was tot ontvangst van het leningsbedrag.
Verweer I: [partij C] was de leninggever
4.3.
De eerste vraag is wie als leninggever moet worden beschouwd: [partij A] of [partij C] . De rechtbank stelt voorop dat het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst, afhankelijk is van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en mochten afleiden (zie HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 (Kribbenbijter), HR 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2217 en HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615). Bij de toepassing van deze maatstaf komt niet alleen betekenis toe aan de inhoud van de wederzijdse verklaringen, maar ook aan de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de mede voor de wederpartij kenbare hoedanigheid van de handelende persoon en de context waarin partijen optraden, omdat die medebepalend kunnen zijn voor de wederzijdse verwachtingen en voor de betekenis die partijen aan elkaars verklaringen geven (zie HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284). Ook kunnen van belang zijn verklaringen en gedragingen en andere omstandigheden die plaatsvinden nadat de overeenkomst is gesloten (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034).
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, gelet op de inhoud van de schuldbekentenis, onvoldoende omstandigheden die maken dat [partij C] als leninggever moet worden beschouwd. Arbo Invest voert aan dat [partij C] feitelijk de geldverstrekker was, kort gezegd omdat hij de leningsconstructie, waaronder de financiering bij [naam 2] , heeft gerealiseerd en degene was die om terugbetaling op de lening verzocht. De woning aan de [straatnaam 2] waarop het hypotheekrecht ten behoeve van [naam 2] was gevestigd, zou materieel ook zijn eigendom zijn en slechts op naam hebben gestaan van [partij A] vanwege fiscale motieven. Voor zover juist, brengen deze omstandigheden nog niet mee dat Arbo Invest ervan uitging en kon gaan dat [partij C] daarmee ook haar contractspartij was. Uit de stellingen en verklaringen van partijen leidt de rechtbank juist af dat het voor partijen, in het bijzonder Arbo Invest, duidelijk was dat de lening, ondanks de prominente rol van [partij C] , afkomstig was van [partij A] . Zo heeft [naam 1] tijdens de zitting verklaard dat [partij C] aan hem had voorgesteld dat Arbo Invest een lening
bij zijn zusaan zou gaan en aan hem vervolgens had gevraagd of hij de lening
bij zijn zussnel wilde aflossen. Dat Arbo Invest de leningsconstructie zo heeft begrepen en mogen begrijpen dat [partij C] (in juridische zin) de leninggever was, is de rechtbank dan ook onvoldoende gebleken.
Verweer II: Arbo Invest heeft bevrijdend betaald op grond van artikel 6:34 BW
4.5.
Ook het beroep van Arbo Invest op artikel 6:34 BW kan niet slagen. Op grond van dit artikel kan een schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, namelijk: i) indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of ii) dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald. Uit het voorgaande volgt dat Arbo Invest er niet van uit kon gaan dat [partij C] de schuldeiser was ter zake de lening. Ook de tweede grondslag is niet van toepassing. Daarbij gaat het namelijk om gevallen waarbij aan een ander dan de schuldeisers
moestworden betaald, gelet op een beletsel zoals beslag of bewind. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Verweer III: Arbo Invest kon aflossen bij [partij C] gelet op volmacht
4.6.
Tot slot stelt Arbo Invest zich op het standpunt dat [partij C] op grond van de door [partij A] aan hem verleende volmacht bevoegd was tot ontvangst van het leningsbedrag.
4.7.
Uit de schuldbekentenis vloeit voort dat Arbo Invest op de lening moest aflossen door rechtstreeks te betalen aan [partij A] als schuldeiser (artikel 5 van de schuldbekentenis, zie hiervoor onder 2.3). Met Arbo Invest is de rechtbank van oordeel dat zij erop mocht vertrouwen dat [partij C] uit hoofde van een volmacht bevoegd was de betaling in ontvangst te nemen door een ander rekeningnummer aan te wijzen. Hiervoor zijn de volgende omstandigheden relevant.
4.8.
Vast staat dat [partij C] de gehele leningsconstructie heeft geïnitieerd en geregeld, waaronder ook de achterliggende leningsconstructie tussen [partij A] en [naam 2] . Zowel [partij A] als [naam 1] hebben tijdens de mondelinge behandeling met zoveel woorden verklaard dat zij dit alles overlieten aan [partij C] en, toen hij hen de schuldbekentenis toestuurde, zij deze simpelweg hebben ondertekend zonder zich verder om de voorwaarden te bekommeren.
4.9.
In lijn hiermee heeft [partij A] destijds ook niet met Arbo Invest over de lening of de voorwaarden uit de schuldbekentenis gesproken. Verder staat vast dat het ook [partij C] was die heeft zorggedragen voor het terugbetalen van de lening bij [naam 2] . [partij A] liet zich dus in al deze zaken door [partij C] vertegenwoordigen. De rechtbank acht in dit verband ook relevant dat uit de schuldbekentenis weliswaar volgt dat alle betalingen moeten geschieden ten huize van de schuldenaar, hetgeen volgens [partij A] betekent dat de lening moet worden terugbetaald op haar bankrekening, maar dat uit de schuldbekentenis niet volgt wat haar bankrekeningnummer is, zodat op dit punt tussen partijen nog nadere afstemming was vereist, dat de lening binnen drie maanden moest worden terugbetaald, en [partij A] gedurende deze drie maanden al het contact met Arbo Invest heeft overgelaten aan haar broer. De rechtbank kan uit deze omstandigheden niet anders dan afleiden dan dat [partij C] kennelijk bevoegd was om namens [partij A] een betaaladres aan te wijzen.
4.10.
Dat [partij A] alles wat met de lening te maken had bewust overliet aan haar broer, tot aan de terugbetaling daarvan door Arbo Invest, vindt tot slot ook bevestiging in het whatsappbericht dat zij op 6 februari 2024 aan [naam 1] heeft gestuurd (zie hiervoor onder 2.8). Hierin geeft ze immers aan dat haar, door de financiën door te nemen met haar broer, die ze blindelings vertrouwt, is gebleken dat de lening nog niet is terugbetaald. Ook verzoekt zij [naam 1] via haar broer de terugbetaling te regelen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij hierover verklaard dat zij een woning huurt van de zoon van [naam 1] , dat [naam 1] contact met haar had opgenomen vanwege een huurconflict, en hij in dit gesprek zelf over de lening was begonnen. Dit was voor haar aanleiding bij haar broer na te vragen of de lening inderdaad was terugbetaald. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij op dat moment dus zelf niet wist of de lening al dan niet was terugbetaald. Voor de verdere afhandeling van het terugbetalen verwees zij bovendien opnieuw naar [partij C] , zodat ook hieruit volgt dat het kennelijk de bedoeling was dat haar broer met [naam 1] de terugbetaling van de lening zou regelen.
4.11.
De vraag is verder waarom, indien het niet de bedoeling zou zijn dat [partij C] de terugbetaling van de lening zou regelen, [partij A] pas na twee jaar om terugbetaling van de lening heeft verzocht. [partij A] heeft hier geen bevredigende verklaring voor kunnen geven. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling nog wel toegelicht dat zij niet eerder om terugbetaling van de lening heeft verzocht omdat [naam 1] een familievriend was, en zij er daarom op vertrouwde dat het met de terugbetaling van de lening wel goed zou komen, maar de rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, omdat tussen partijen niet in geschil is dat [partij A] en [naam 1] elkaar nauwelijks kenden, en [partij A] blijkens haar eigen stellingen begin 2024 niet eens wist of de lening inmiddels al was terugbetaald.
4.12.
[partij A] heeft in het licht van het voorgaande onvoldoende betwist dat zij haar broer (stilzwijgend) een volmacht heeft verleend op basis waarvan haar broer de aflossingen mocht incasseren op een eigen bankrekening, althans dat Arbo Invest mocht aannemen dat in dit kader een toereikende volmacht was verleend (artikel 3:61 BW).
4.13.
De volgende vraag is of Arbo Invest ook daadwerkelijk bij [partij C] heeft afgelost op de lening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Arbo Invest voldoende gemotiveerd toegelicht dat de drie bedragen van respectievelijk € 145.000,
€ 10.000 en € 45.000 die zij in de maanden januari, februari en maart 2022 heeft overgemaakt naar een rekening van zijn eenmanszaak Erbefin, aflossingen betreffen op de lening. Vast staat dat het doel van de lening van [partij A] aan Arbo Invest was te voorzien in een overbruggingskrediet totdat de financiering van Finker rond zou zijn. Conform de schuldbekentenis was de lening daarom ook al na drie maanden opeisbaar (artikel 1 schuldbekentenis, zie hiervoor onder 2.3). Het ligt dan ook voor de hand dat toen Arbo Invest op uitdrukkelijk verzoek van [partij C] (zie zijn whatsappberichten onder 2.4) het van Finker verkregen bedrag doorzette aan [partij C] , zij daarmee afloste op de lening. Binnen deze periode van drie maanden zijn vervolgens ook de andere twee betalingen overgeboekt naar dezelfde rekening, uitkomende op een bedrag van in totaal € 200.000, aldus gelijk aan het bedrag zoals genoemd in de schuldbekentenis. Verder heeft Arbo Invest terecht gewezen op het voorstel tot afrekening van 8 augustus 2023 afkomstig van [partij C] , waaruit volgt dat dezelfde bedragen worden aangemerkt als aflossing (zie hiervoor onder 2.7). Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit enkel een voorstel betrof, en dat dit voorstel door [partij C] is gedaan in een poging om tot een oplossing te komen van het bredere geschil tussen hem en [naam 1] , kan hieruit op zijn minst worden afgeleid dat ook [partij C] het kennelijk logisch vond deze drie bedragen als aflossing op de lening te beschouwen. Voor zover [partij A] zich, in navolging van [partij C] in de vrijwaringszaak, op het standpunt stelt dat deze betalingen desondanks een voorschot op de aan [partij C] af te dragen omzet betroffen, is dit onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft begrepen dat Arbo Invest een deel van haar omzet moest afdragen aan [partij C] in verband met de woningen die hij voor haar had aangekocht en hielden zij in dat kader op informele wijze een “rekening-courant” bij. In de stukken of tijdens de mondelinge behandeling is echter op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat genoemde drie bedragen te relateren zijn aan de werkzaamheden die [partij C] voor Arbo Invest heeft verricht.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij A] tot slot nog verwezen naar een e-mail van [naam 1] aan [partij C] van 30 november 2023 waarin hij in het kader van de afwikkeling van de samenwerking onder meer het volgende voorstelt:
“5. We maken overeenkomsten dat Alle leningsovereenkomsten tussen [naam 1] - [partij C] en [partij C] - [naam 1] vereffend zijn. 6. Ook overeenkomst tussen mij en je zus dat het vereffend is.”Anders dan [partij A] (naar de rechtbank begrijpt) betoogt, kan uit deze bewoordingen niet eenduidig worden afgeleid dat [naam 1] op dat moment van mening was dat de lening nog openstond. Zoals [naam 1] zelf ter zitting heeft verklaard, is het immers ook mogelijk dat hij een schriftelijke verklaring wenste te verkrijgen dat de lening al was afgelost. Ook met deze e-mail heeft [partij A] dus niet onderbouwd weersproken dat de lening al in de eerste maanden van 2022 was afgelost.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat vast komt te staan dat Arbo Invest de lening bij [partij A] al heeft afgelost. Van een vordering uit hoofde van een openstaande lening is daarmee geen sprake meer. Dat betekent dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.16.
[partij A] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Arbo Invest worden begroot op:
- griffierecht
6.617
- salaris advocaat
5.428
(2 punten × € 2.714)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.223
In de vrijwaringszaak
4.17.
In de hoofdzaak is vast komen te staan dat de lening reeds is afgelost, zodat de vorderingen zoals ingesteld door [partij A] tegen Arbo Invest zullen worden afgewezen. Daarmee ontbreekt elke grondslag, gestoeld op de aanname dat de vordering in de hoofdzaak tot terugbetaling van de lening wordt toegewezen, voor de vordering van Arbo Invest tegen [partij C] in deze vrijwaringszaak. De rechtbank zal het gevorderde in deze vrijwaringszaak daarom afwijzen.
4.18.
Arbo Invest is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [partij C] worden begroot op:
- griffierecht
2.626
- salaris advocaat
5.428
(2 punten × € 2.714)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.232
4.19.
De door [partij C] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 12.223, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in de vrijwaringszaak
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
veroordeelt Arbo Invest in de proceskosten van € 8.232, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als Arbo Invest niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt Arbo Invest tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in beide zaken
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
2984