In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2025 uitspraak gedaan in de asielprocedures van een gezin uit Irak, bestaande uit eiser 1 (de vader) en zijn twee kinderen, eiser 2 en eiser 3. De asielaanvragen zijn afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 27 september 2024, waarbij verweerder de aanvragen als kennelijk ongegrond heeft beoordeeld. De rechtbank heeft de beroepen op 9 januari 2025 behandeld, waarbij eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om vier originele documenten, die door eiser 1 waren overgelegd, te laten onderzoeken door Bureau Documenten. Na het onderzoek heeft verweerder op 4 februari 2025 een aanvullend besluit genomen. De rechtbank heeft op 11 juni 2025 het onderzoek hervat en uiteindelijk geoordeeld dat de asielmotieven van eiser 1, waaronder een arrestatiebevel en bedreigingen, niet geloofwaardig zijn bevonden. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.721,-.