ECLI:NL:RBDHA:2025:16788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
NL24.38765, NL24.38767 en NL24.38769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van een gezin uit Irak met betrekking tot arrestatiebevel en bedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2025 uitspraak gedaan in de asielprocedures van een gezin uit Irak, bestaande uit eiser 1 (de vader) en zijn twee kinderen, eiser 2 en eiser 3. De asielaanvragen zijn afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 27 september 2024, waarbij verweerder de aanvragen als kennelijk ongegrond heeft beoordeeld. De rechtbank heeft de beroepen op 9 januari 2025 behandeld, waarbij eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om vier originele documenten, die door eiser 1 waren overgelegd, te laten onderzoeken door Bureau Documenten. Na het onderzoek heeft verweerder op 4 februari 2025 een aanvullend besluit genomen. De rechtbank heeft op 11 juni 2025 het onderzoek hervat en uiteindelijk geoordeeld dat de asielmotieven van eiser 1, waaronder een arrestatiebevel en bedreigingen, niet geloofwaardig zijn bevonden. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38765, NL24.38767 en NL24.38769

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1], eiser 1,
[eiser 2], eiser 2 en
[eiser 3], eiser 3, V-nummers: [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3], tezamen aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. A. Hol),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigden: mr. T.J.M. Schilder (zitting 9 januari 2025) en mr. C.J. Ohrtmann (zitting 11 juni 2025))

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2024 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser 1 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
Bij besluiten van 27 september 2024 heeft verweerder ook de asielaanvragen van eiser 2 en eiser 3 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
Verder heeft verweerder aan eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Voorts is verschenen [naam 1], tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. T.J.M. Schilder.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen vier door eiser 1 overgelegde originele documenten te laten onderzoeken door Bureau Documenten (BD).
Op 27 januari 2025 heeft verweerder een verklaring van onderzoek van BD in het dossier geplaatst. Op 4 februari 2025 heeft verweerder ten aanzien van eiser 1 een aanvullend besluit (het bestreden besluit 2) genomen. Het beroep van eiser 1 heeft, gelet op artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. Op 11 maart 2025 hebben eisers gereageerd op de verklaring van onderzoek van 27 januari 2025 en op het bestreden besluit 2.
Het onderzoek is hervat op de zitting van 11 juni 2025. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Voorts is verschenen [naam 2], tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. C.J. Ohrtmann. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser 1 is geboren op [geboortedatum 1] 1967, eiser 2 is geboren op [geboortedatum 2] 1993 en eiser 3 is geboren op [geboortedatum 3] 1996. Eiser 1 is de vader van eisers 2 en 3. Zij zijn allen afkomstig uit Bagdad (Irak).
1.2.
Eisers hebben op 17 oktober 2015 asielaanvragen ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 3 april 2017 heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen. Het tegen die besluiten ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, bij uitspraak van 3 juli 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 december 2019
(201806440/1/V2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) deze uitspraak bevestigd.
1.3.
Op 3 maart 2020 hebben eisers een tweede asielaanvraag ingediend. De asielaanvragen van eisers 2 en 3 zijn volledig afhankelijk van de asielaanvraag van eiser 1. Eiser 1 heeft aan zijn tweede asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege een arrestatiebevel niet kan terugkeren naar Irak. Daarnaast is er beslag gelegd op goederen van hem in Irak. Verder is hij in Syrië bedreigd door een Iraakse man die volgens eiser 1 in verband kan worden gebracht met de problemen in Irak. Tot slot heeft eiser 1 in Nederland deelgenomen aan demonstraties.
Het standpunt van verweerder
2.1.
In de besluiten van 27 september 2024 die betrekking hebben op eiser 2 en eiser 3, verwijst verweerder naar de motivering in het bestreden besluit 1 van eiser 1.
In het bestreden besluit 1 is het navolgende vermeld. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser 1 de volgende vijf asielmotieven:
a. identiteit, nationaliteit en herkomst;
b. er is een arrestatiebevel tegen eiser 1 uitgevaardigd;
c. er is beslag gelegd op goederen van eiser 1 in Irak;
d. eiser 1 is in Syrië bedreigd door een Iraakse man;
e. deelname aan demonstraties in Nederland.
De asielmotieven a en e acht verweerder geloofwaardig. De overige drie asielmotieven acht verweerder niet geloofwaardig, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Verweerder werpt tegen dat eiser 1 de originele documenten aangaande de beslaglegging en de aangifte van de bedreiging niet heeft overgelegd. Verder heeft BD ten aanzien van het door eiser 1 overgelegde arrestatiebevel geconcludeerd dat vanwege onregelmatigheden in de opmaak en afgifte dit document mogelijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat er vanwege gebrek aan voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid ervan. Verweerder heeft drie andere documenten, gedateerd 2 oktober 2016, 15 november 2016 en 1 december 2016, die volgens eiser 1 verband houden met het arrestatiebevel, niet in de beoordeling betrokken vanwege het late tijdstip van verstrekken daarvan. De filmopnames van journalist P. Eedel/Aydel zien niet op de gestelde, meest recente beslaglegging op eisers goederen. Uit het UNHCR-dossier volgt niet dat aan het gezin bescherming is verleend op individuele gronden die verband houden met betrokkenheid van eiser 1 bij de Ba’ath-partij. Met betrekking tot de verklaringen van eiser 1 over de verschillende asielmotieven stelt verweerder zich – kort samengevat – op het standpunt dat deze summier, vaag, bevreemdend dan wel tegenstrijdig zijn aan de overgelegde stukken.
Ten aanzien van het geloofwaardig geachte asielmotief e acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser om die reden bij terugkeer naar Irak te vrezen heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat het een opvolgende aanvraag betreft die niet niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2.
In het bestreden besluit 2 stelt verweerder zich aanvullend op het standpunt dat de vier documenten die inmiddels door BD zijn onderzocht niet tot een andere conclusie leiden over de geloofwaardigheid van de asielmotieven b en d. Daarbij acht verweerder van belang dat ondanks dat in geen van de documenten onregelmatigheden zijn aangetroffen, er over de echtheid van de documenten geen uitspraak kan worden gedaan vanwege het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Evenmin kan uitspraak worden gedaan over de opmaak en afgifte van de documenten en over de vraag of deze inhoudelijk juist zijn. Daarnaast is volgens verweerder op basis van de inhoud van de documenten die zijn gedateerd 2 oktober 2016, 15 november 2016 en 1 december 2016, nog steeds niet duidelijk waarom en op welke grond eiser 1 zou worden gezocht door de Iraakse autoriteiten.
Het standpunt van eisers
3.1.
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte (in eerste instantie) had nagelaten vier overgelegde originele documenten te onderzoeken. Ten tijde van de opvolgende asielaanvraag was eiser 1 nog niet bekend met de drie documenten die verband houden met het arrestatiebevel, maar hij heeft verweerder op het bestaan van de documenten wel nog hangende de aanvraagprocedure attent gemaakt. Ook de originele aangifte van de bedreiging in Syrië was al voorafgaand aan het nemen van bestreden besluit 1 aan verweerder verstrekt. Gelet op de conclusies van BD in de verklaring van onderzoek van 27 januari 2025 moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de documenten echt zijn. De omstandigheid dat er onvoldoende vergelijkingsmateriaal is, mag niet in het nadeel van eisers uitgelegd worden. Dat zou in strijd zijn met de samenwerkingsverplichting. Eisers wijzen op de verwijzingsuitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, ECLI:NL:RBDHA:2025:136 en ECLI:NL:RBDHA:2025:139 van 7 januari 2025, en van 18 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2170, die onder meer betrekking hebben op de thans geldende geloofwaardigheidsbeoordeling, de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw en het overleggen van authentieke documenten. De bepalende waarde die verweerder ook in de onderhavige zaken toekent aan documenten brengt volgens eisers mee dat de beantwoording van de prejudiciële vragen moet worden afgewacht voordat op de beroepen van eisers wordt beslist.
Met betrekking tot de alsnog door BD onderzochte aangifte van de bedreiging merken eisers verder op dat de verklaring van onderzoek ten onrechte vermeldt dat dit document afkomstig is uit Irak, in plaats van Syrië. Het onderzoek van BD is gelet daarop onvolledig en onjuist geweest en dient opnieuw verricht te worden.
Eisers menen verder dat uit de verklaringen van eiser 1 en uit de overgelegde documenten voldoende blijkt dat en waarom eiser 1 wordt gezocht door de Iraakse autoriteiten. Hij was lid van de Ba’ath-partij en Wet 32/2016 strekt tot uitbanning van deze partij. De beslaglegging op zijn goederen en de filmopnamen van [naam 3] moeten ook in dit licht worden bezien. De filmopnamen onderbouwen wel degelijk de problemen van eiser 1 in Irak. Eisers zijn het ook niet eens met verweerders tegenwerping dat de inhoud van de aangifte van de bedreiging niet overeenstemt met de verklaringen van eiser 1 tijdens het gehoor. Tot slot voeren eisers aan dat de steun die het gezin van de UNHCR heeft gekregen blijvend is en, sinds de herbeoordeling in 2010, ook op individuele gronden is gebaseerd. Veel andere Iraakse vluchtelingen krijgen deze steun immers niet meer.
Beoordeling door de rechtbank
Kent het bestreden besluit 1 een gebrek?
4.1.
Op de zitting van 9 januari 2025 is gebleken dat eiser 1 beschikt over de volgende vier originele documenten:
  • een aangifte van bedreiging in Syrië van 10 mei 2009;
  • een oproep, gedateerd 2 oktober 2016;
  • een arrestatiebevel met de afgiftedatum 15 november 2016;
  • een arrestatiebevel met de afgiftedatum 1 december 2016.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek in de onderhavige zaken geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen deze documenten te laten onderzoeken door BD. Het rapport van bedoeld documentenonderzoek dateert van 27 januari 2025. Naar aanleiding van het documentenonderzoek heeft verweerder op 4 februari 2025 ten aanzien van eiser 1 een aanvullend besluit genomen waarbij de uitkomst van het documentenonderzoek is betrokken.
4.2.
In de beroepsgronden en op de zitting van 9 januari 2025 hebben eisers gesteld dat de vier documenten al voorafgaand aan het nemen van bestreden besluit 1 aan verweerder waren aangeboden. De aangifte van de bedreiging is volgens eiser 1 op 20 juni 2024 verstrekt en de overige documenten op 7 juli 2024. Verweerder heeft dit ter zitting niet weersproken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verweerder al voor het nemen van bestreden besluit 1 bekend was met de vier originele documenten. Uit het bestreden besluit 1 blijkt dat verweerder de desbetreffende documenten niet bij de beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dat wel moeten doen. Dat, zoals verweerder stelt, eiser 1 de documenten niet bij zijn opvolgende aanvraag had gevoegd, maakt dit niet anders. Daarbij is van belang dat eiser 1 onweersproken heeft gesteld dat hij pas na de indiening van zijn asielaanvraag op de hoogte is gekomen van drie van de documenten. Nu de documenten bovendien in de loop van de bestuurlijke fase alsnog onder de aandacht van verweerder zijn gebracht en zij mogelijk relevant zijn voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van de asielmotieven b en d, had het, gelet ook op artikel 83a van de Vw, op de weg van verweerder gelegen om de documenten mee te nemen in de beoordeling. Het bestreden besluit 1 kent daarom een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
4.3.
Het beroep van eiser 1 is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal bestreden besluit 1 vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Gelet op de samenhang met de zaken van eisers 2 en 3, brengt dit mee dat ook de door hen ingestelde beroepen gegrond worden verklaard en dat de bestreden besluiten die ten aanzien van hen zijn genomen op 27 september 2024, zullen worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven. Bij die beoordeling betrekt de rechtbank de inhoud van de bestreden besluit 2 en de toelichting van verweerder op de zitting van 11 juni 2025.
Het asielmotief ‘Er is een arrestatiebevel tegen eiser 1 uitgevaardigd’
5.1.
Eiser 1 heeft ter onderbouwing van dit asielmotief vier originele documenten overgelegd, die (uiteindelijk) alle door BD zijn onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een verklaring van onderzoek van 6 september 2023 (met betrekking tot het arrestatiebevel met afgiftedatum 20 december 2016) en een verklaring van onderzoek van 27 januari 2025 (met betrekking tot de documenten met afgiftedatum 2 oktober 2016, 15 november 2016 en 1 december 2016). Volgens de verklaring van onderzoek van
6 september 2023 heeft BD onregelmatigheden aangetroffen in de opmaak en afgifte van het arrestatiebevel met afgiftedatum 20 december 2016. Gelet hierop is het document mogelijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Daarnaast kan er gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal, over de echtheid van het document geen uitspraak worden gedaan. Ook kan niet worden vastgesteld of dit document inhoudelijk juist is. Ook voor de drie andere documenten geldt, zo volgt uit de verklaring van onderzoek van 27 januari 2025, dat gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal voor wat betreft de echtheid geen uitspraak kan worden gedaan. Verder kan er geen uitspraak worden gedaan over de opmaak en afgifte van deze documenten en tevens kan niet worden vastgesteld of deze documenten inhoudelijk juist zijn. Er zijn geen onregelmatigheden in deze drie documenten aangetroffen.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3146 en de uitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2923 :RVS:2022:245, een advies van BD een deskundigenadvies is. Verweerder mag er in beginsel van uitgaan dat een verklaring van onderzoek van BD op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Maar als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, dan brengt de vergewisplicht van verweerder bedoeld in artikel 3:2 van de Awb mee dat hij moet nagaan hoe BD tot zijn conclusies is gekomen. Verweerder mag dan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de twee verklaringen van onderzoek, de begrijpelijkheid van de daarin gevolgde redeneringen of het aansluiten van de conclusies daarop, waar het gaat om de hier aan de orde zijnde vier documenten. De enkele stelling van eisers dat de mogelijkheid bestaat dat het arrestatiebevel van 20 december 2016 echt is en de stelling dat er vanwege het ontbreken van voldoende vergelijkingsmateriaal ernstig rekening mee moet worden gehouden dat ook de andere drie documenten echt zijn, is daarvoor onvoldoende. Gelet daarop mocht verweerder de verklaringen van onderzoek, voor zover deze zien op de hiervoor genoemde vier documenten, bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrekken.
5.4.
Verweerder heeft aan de vier documenten niet ten onrechte niet de waarde toegekend die eisers daaraan toegekend willen zien. Daarbij heeft verweerder kunnen wijzen op de conclusies van BD, in het bijzonder de bevindingen over de onregelmatigheden in de opmaak en afgifte van het arrestatiebevel van 20 december 2016. Verweerder heeft ook gekeken naar de inhoud van de documenten en daarover niet ten onrechte opgemerkt dat uit de stukken niet blijkt waarom en op welke grond eiser 1 zou worden gezocht door de Iraakse autoriteiten. Verweerder heeft het ook vreemd kunnen vinden dat in het arrestatiebevel niet het soort misdrijf en het wetsartikel waaruit de strafbaarstelling volgt, staan genoemd, terwijl volgens een openbare bron deze informatie er wel in zou moeten staan. Ook de woonplaats van de verdachte is, anders dan gebruikelijk, in dit document niet genoemd.
5.5.
Verweerder heeft daarnaast niet ten onrechte tegengeworpen dat de informatie die eiser 1 tijdens het gehoor heeft gegeven over het arrestatiebevel, summier is. De enkele verwijzing naar de wet (Wet 32/2016) over het uitbannen van de Ba’ath partij en de stelling dat eiser in het verleden betrokkenheid heeft gehad bij deze partij, heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht om aan te nemen dat eiser 1 de negatieve aandacht van de Iraakse autoriteiten geniet.
5.6.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder dit asielmotief niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden.
5.7.
De beroepsgrond slaagt niet.
Hat asielmotief ‘Er is beslag gelegd op de goederen van eiser 1 in Irak’
6.1.
Ter onderbouwing van dit asielmotief heeft eiser 1 een kopie overgelegd van een document dat is gedateerd 19 juni 2022. Verweerder heeft niet ten onrechte betrokken dat omdat dit een kopie betreft het document niet op echtheid kan worden onderzocht. Verweerder heeft ook naar de inhoud van het stuk gekeken en daarover niet ten onrechte opgemerkt dat daaruit niet blijkt waarom er beslag wordt gelegd op bezittingen van eiser 1. De enkele algemene verwijzing naar de wet 32/2016 maakt, zoals verweerder opmerkt, de reden voor de beslaglegging niet duidelijk. Uit het document blijkt verder ook niet van een verband tussen de beslaglegging en een strafrechtelijke vervolging jegens eiser 1 of met het arrestatiebevel. Het kopie document vermeldt immers niet dat sprake is van een strafbaar feit dat eiser zou hebben gepleegd. Daarnaast heeft verweerder in dit verband kunnen tegenwerpen dat er veel tijd zit tussen het arrestatiebevel, dat op 20 december 2016 zou zijn afgegeven en het document van beslaglegging, dat is gedateerd op 19 juni 2022. Eisers hebben hierover gesteld dat de beslaglegging al veel eerder had plaatsgevonden maar dat deze gebeurtenis pas is gedocumenteerd op 19 juni 2022. Verweerder heeft die stelling niet hoeven volgen, omdat eisers dit niet nader hebben toegelicht of onderbouwd, terwijl het grote tijdsverloop wel om een nadere onderbouwing vraagt.
6.2.
Voorts heeft verweerder eisers niet ten onrechte niet gevolgd in het standpunt dat de filmopname van de journalist [naam 3] de beslaglegging op goederen van eiser 1 en zijn gestelde problemen met de Iraakse autoriteiten onderbouwt. Zoals op de zitting van 11 juni 2025 duidelijk is geworden, heeft deze filmopname betrekking op een eerdere beslaglegging in 2006 (welke volgens verweerder in de vorige asielprocedure van eiser 1 al is betrokken). De rechtbank kan verweerder erin volgen dat de enkele omstandigheid dat er eerder beslag is gelegd op goederen van eiser 1 onvoldoende aannemelijk maakt dat nadien wederom beslag is gelegd op zijn goederen. Ook is daarmee niet inzichtelijk gemaakt dat de latere beslaglegging verband zou houden met een strafrechtelijk onderzoek tegen eiser 1 en met het arrestatiebevel van 20 december 2016.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook dit asielmotief niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden.
6.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Het asielmotief ‘Eiser 1 is in Syrië bedreigd door een Iraakse man’
7.1.
Ter onderbouwing van dit asielmotief heeft eiser 1 een originele aangifte overgelegd, die is afgegeven op 10 mei 2009. BD heeft dit document onderzocht en in de verklaring van onderzoek van 27 januari 2025 daarover overwogen dat gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid van dit document. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de opmaak en afgifte van het document en evenmin kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
7.2.
De rechtbank volgt eisers niet in het betoog dat het onderzoek door BD onzorgvuldig of onvolledig is geweest omdat in de verklaring van onderzoek is vermeld ‘Land: Irak’ terwijl het document afkomstig is uit Syrië. De rechtbank merkt dit aan als een kennelijke verschrijving. Daarbij wordt betrokken dat in de verklaring van onderzoek ook staat vermeld ‘Afgegeven te: Rif Damascus’. Deze laatste vermelding stemt overeen met de inhoud van het desbetreffende document, waarin dit is vermeld, en maakt aannemelijk dat BD in het onderzoek heeft betrokken dat het document is afgegeven in Syrië (Rif Damascus is immers een gouvernement in Syrië). Gelet hierop hebben eisers geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de verklaring van onderzoek. Er bestond voor verweerder dan ook geen aanleiding om het document van 10 mei 2009 nader/opnieuw te laten onderzoeken. Gelet op het voorgaande mocht verweerder de verklaring van onderzoek, voor zover deze ziet op dit document, bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrekken.
7.3.
Verweerder heeft niet ten onrechte aan dit document niet de waarde toegekend
die eisers daaraan toegekend willen zien. Verweerder heeft daarbij kunnen verwijzen naar de conclusie van BD over het document. Verder heeft verweerder terecht tegengeworpen dat de inhoud van het document niet overeenstemt met de verklaringen van eiser 1. Eiser 1 heeft immers verklaard de aangifte ziet op een bedreiging, terwijl het document spreekt over onethische en onfatsoenlijke woorden en aantasting van de reputatie. De stelling van eisers dat de strekking van het document overeenstemt met de verklaring van eiser 1, heeft verweerder terecht niet gevolgd. De rechtbank ziet net als verweerder een wezenlijk verschil tussen de inhoud van het document enerzijds en de verklaring van eiser 1 anderzijds.
7.4.
Gezien het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit asielmotief ongeloofwaardig is. Voor zover eisers stellen dat ook de gestelde bedreiging in verband staat met de problematiek die heeft geleid tot het arrestatiebevel, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij dit verband niet aannemelijk hebben gemaakt.
7.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bescherming door de UNHCR
8.1.
Ter onderbouwing van het betoog dat eiser 1 bij terugkeer naar Irak voor vervolging heeft te vrezen dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade op grond van zijn verleden binnen de Ba’ath partij, hebben eisers in de onderhavige asielprocedure, net als in de vorige asielprocedure, gesteld dat de UNHCR hen op individuele gronden bescherming heeft verleend. In rechtsoverweging 11 van de uitspraak van 3 juli 2018 heeft de rechtbank hierover al geoordeeld dat de UNHCR eisers destijds als prima facie vluchtelingen heeft erkend en dat niet gebleken is dat een beoordeling van het individuele
asielrelaas van eisers heeft plaatsgevonden en aanleiding gaf tot het bieden van
bescherming. De rechtbank heeft destijds bij dat oordeel het onderzoeksrapport van de UNHCR van 23 maart 2018 betrokken, dat verweerder ook in deze procedure heeft overgelegd. Omdat er op dit punt al een oordeel is gegeven en eisers geen feiten en omstandigheden hebben aangedragen die een ander licht werpen op de kwestie, volstaat de rechtbank met een verwijzing naar deze uitspraak.
8.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om aanhouding vanwege de prejudiciële vragen van zittingsplaats Roermond
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaken van eisers aan te houden in afwachting van de beantwoording van de door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, gestelde prejudiciële vragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de onderhavige zaken namelijk een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, waarbij verweerder de bevindingen van BD over de overgelegde documenten, de inhoud van de desbetreffende documenten en de verklaringen van eiser 1 over zijn gestelde problemen, in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. De rechtbank wijst het verzoek van eisers om aanhouding van de zaken daarom af.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het aanvullende besluit van 4 februari 2025 (het bestreden besluit 2) het in rechtsoverweging 4.2. genoemde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit 1 heeft hersteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat de rechtgevolgen van de drie vernietigde besluiten in stand blijven.
11. De rechtbank zal verweerder wel veroordelen in de proceskosten die eisers hebben gemaakt. Omdat sprake is van samenhangende beroepen worden de zaken voor wat betreft de hoogte van de proceskosten beschouwd als één zaak. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 2.721,- op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting van 9 januari 2025, ½ punt voor de nadere reactie en ½ punt voor het bijwonen van de nadere zitting van 11 juni 2025, met een waarde per punt van € 907, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de drie bestreden besluiten van 27 september 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de drie vernietigde besluiten geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.