202303519/1/V6.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2023 in zaak nr. 22/3369 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 21 april 2022 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Laros, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] stelt afkomstig te zijn uit Guinee en geboren te zijn op [geboortedatum] 1985. Hij is sinds 2001 in Nederland. De staatssecretaris heeft hem met ingang van 11 november 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij partner’. [appellant] heeft op 22 juli 2020 het verzoek ingediend. Op dat moment beschikte hij over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, geldig tot 30 mei 2021. Ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft hij een Guinees paspoort overgelegd dat is afgegeven op [afgiftedatum] 2016 en geldig was tot [datum] 2021. Verder heeft [appellant] documenten overgelegd waarmee hij stelt dit paspoort te hebben verkregen. Het gaat om een gewaarmerkte kopie ‘Copie Conforme’ uittreksel geboorteakte, afgegeven op [afgiftedatum] 2013, een gecertificeerde kopie van een identiteitskaart, afgegeven op [afgiftedatum] 2019 en een ‘certificat de résidence’, afgegeven op [afgiftedatum] 2016.
[appellant] heeft bij brief van 14 oktober 2021 een verklaring van de ambassade van Guinee te Brussel overgelegd, afgegeven op [afgiftedatum] 2021 (hierna: de verklaring van de ambassade). Daarin staat dat het paspoort valide en authentiek is. [appellant] heeft ook een ‘Carte d’identité consulaire’ overgelegd, afgegeven op [afgiftedatum] 2021. Volgens [appellant] kan dit laatstgenoemde document alleen worden verkregen als het paspoort juist is. Daarbij heeft [appellant] een door de Guinese ambassade gelegaliseerde kopie van zijn geboorteakte uit 1985 overgelegd. Ook heeft hij een gelegaliseerde versie van de eerder overgelegde gecertificeerde kopie van een identiteitskaart, afgegeven op [afgiftedatum] 2019, overgelegd.
2.1. In beroep heeft [appellant] verder een Guinees paspoort, afgegeven op [afgiftedatum] 2023, een identiteitskaart, afgegeven op [afgiftedatum] 2023 en een geboorteakte, afgegeven op [afgiftedatum] 2022 overgelegd.
2.2. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat [appellant] zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. De staatssecretaris heeft aan dit standpunt een verklaring van onderzoek (hierna: de verklaring van onderzoek) van Bureau Documenten (hierna: BD) van 15 juni 2021 ten grondslag gelegd. BD heeft hierin geconcludeerd dat de gewaarmerkte kopie ‘Copie Conforme’ uittreksel geboorteakte, afgegeven op [afgiftedatum] 2013, niet het originele document is. De gegevens van het originele document, afgegeven op [afgiftedatum] 1985, zijn op 10 juli 2013 daarop overgenomen. De opmaak en afgifte van deze gewaarmerkte kopie wijken af van het beschikbare referentiemateriaal. Daarom heeft BD geconcludeerd dat de originele geboorteakte niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat de gewaarmerkte kopie frauduleus is verkregen. Verder heeft BD geconcludeerd dat de gecertificeerde kopie van de identiteitskaart, afgegeven op [afgiftedatum] 2019, in zijn verschijningsvorm afwijkt van het beschikbare referentiemateriaal, dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is en dat het document vals is. BD heeft ten slotte geconcludeerd dat het certificat de résidence, afgegeven op [afgiftedatum] 2016, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het paspoort van [appellant] niet kan worden geaccepteerd als bewijs van zijn identiteit en nationaliteit, omdat niet is gebleken dat aan de afgifte hiervan authentieke documenten ten grondslag hebben gelegen.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] zijn identiteit en nationaliteit met de door hem overgelegde stukken niet heeft aangetoond. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat de verklaring van onderzoek niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dat de redeneringen onbegrijpelijk zijn en dat de getrokken conclusies niet daarop aansluiten. [appellant] heeft volgens de rechtbank geen contra-expertise overgelegd en geen specifieke aanknopingspunten naar voren gebracht op basis waarvan de staatssecretaris niet van de verklaring van onderzoek mocht uitgaan. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat de enkele stelling van [appellant] dat er geen deugdelijk bureau is dat onderzoek naar de documenten kan doen, onvoldoende is om bewijsnood aan te nemen.
Hoger beroep en beoordeling
4. [appellant] richt zich tegen het onder 3 weergegeven oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de onder 2 genoemde, door hem overgelegde documenten. [appellant] betoogt verder dat hij de in de verklaring van onderzoek neergelegde conclusies heeft weerlegd met de verklaring van de ambassade. Het is volgens hem niet aan de Guinese autoriteiten om de onderzoeken van BD te betwisten. Dat de ambassade de echtheid heeft bevestigd is voldoende.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:444, onder 3.1), is een advies van BD een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:628, mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat een verklaring van onderzoek van BD op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Maar als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, dan brengt de vergewisplicht van de staatssecretaris bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht mee dat hij moet nagaan hoe BD tot zijn conclusies is gekomen. De staatssecretaris mag dan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt hij BD een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd. De Afdeling wijst ter vergelijking ook op haar uitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1753, onder 4.1. 4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verklaring van onderzoek niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dat de redeneringen daarin onbegrijpelijk zijn en dat de getrokken conclusies niet daarop aansluiten. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op basis waarvan de staatssecretaris bij het nemen van het besluit van 21 april 2022 niet van de verklaring van onderzoek heeft mogen uitgaan. De staatssecretaris mocht dan ook van het advies van BD uitgaan en hoefde zich er daarom verder niet van te vergewissen hoe BD tot zijn conclusies is gekomen.
4.3. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat [appellant] met het overleggen van 1) de verklaring van de ambassade, 2) de Carte d’identité consulaire, afgegeven op [afgiftedatum] 2021, en 3) de gelegaliseerde kopie van zijn geboorteakte uit 1985, geen concrete aanknopingspunten als bedoeld in 4.1 naar voren heeft gebracht, omdat in deze documenten niet is te lezen waarom de conclusies van BD onjuist zouden zijn. Hierbij wordt betrokken dat, zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1764, onder 4.3, uit ervaring van BD en het Algemeen Ambtsbericht Guinee van juni 2014 volgt dat de Guinese autoriteiten niet alle fraude onderkennen en soms op basis van valse documenten echte paspoorten afgeven. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de in 2.1 genoemde documenten niet bij zijn beoordeling hoefde te betrekken (zie verder onder 6). 4.4. Het betoog slaagt niet.
5. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voor hem niet mogelijk is om op een andere manier dan het overleggen van de verklaring van de ambassade en de Carte d’identité een contra-expertise te laten uitvoeren.
5.1. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat hij niet in staat is geweest om een contra-expertise te laten uitvoeren en daarom in bewijsnood verkeert. Bij brief van 2 juli 2021 heeft [appellant] toegelicht een contra-expertise via de Guinese ambassade te willen laten uitvoeren. Bij brief van 8 juli 2021 heeft de staatssecretaris in reactie hierop toegelicht hoe dit in zijn werk gaat en wat hiervoor nodig is. [appellant] heeft niet concreet gemotiveerd waarom hij het aanvragen van deze contra-expertise niet heeft afgerond.
5.2. Het betoog slaagt niet.
6. Ten slotte betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] de onder 2.1 genoemde documenten bij een nieuw naturalisatieverzoek kan indienen. [appellant] wijst erop dat de staatssecretaris ook een nieuw stuk in beroep heeft overgelegd om zijn standpunt nader toe te lichten en dat de rechtbank dit bij haar beoordeling heeft betrokken.
6.1. In de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:2853, heeft de Afdeling een overzicht gegeven van haar rechtspraak over de mogelijkheden om gedurende een procedure bewijsmiddelen en beroepsgronden in te brengen. De Afdeling expliciteert hierin dat zij al enige tijd niet meer de rechtspraak toepast waarin zij oordeelde dat een appellant in beroep onder bepaalde omstandigheden geen bewijsstukken meer mocht indienen die hij niet in de bestuurlijke fase had ingediend. Wel volgt uit deze uitspraak, onder 7, dat in sommige gevallen een wettelijk voorschrift de mogelijkheid beperkt om later in de procedure nieuw bewijs in te brengen. Dan ligt het uiterste tijdstip waarop bewijs kan worden ingebracht in de aanvraagfase of de bezwaarfase. 6.2. Uit artikel 31, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, volgt dat het aan een verzoeker is de benodigde documenten bij het indienen van het naturalisatieverzoek of in bezwaar over te leggen. Naar aanleiding van de onder 6.1 genoemde overzichtsuitspraak benadrukt de Afdeling dat zij, gelet op deze bepaling, in naturalisatiezaken een beperking aanneemt op de mogelijkheid om later in de procedure nieuw bewijs in te brengen. De rechtbank heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om het beroep aan te houden zodat de staatssecretaris de nieuwe documenten kon onderzoeken. Zoals volgt uit de uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4642, onder 3.3, kan [appellant] een nieuwe aanvraag indienen om een standpunt van de staatssecretaris te krijgen over deze documenten. 6.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Oei
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
670-1061
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
[…]
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
c. adres, postcode en woonplaats;
d. geslacht;
e. nationaliteit of nationaliteiten;
f. tegenwoordige en, voor zoveel nodig, eerdere verblijfsrechtelijke status;
g. duur van huidige toegelaten verblijf in het Koninkrijk en, indien van toepassing, duur van eerder toegelaten verblijf in het Koninkrijk;
h. indien van toepassing, bestaan en duur van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan wel ontbinding daarvan, alsmede ten aanzien van de echtgenoot of partner de gegevens bedoeld onder a tot en met e;
i. geslachtsnaam en voornamen, plaats en datum van geboorte en van huwelijk van de ouders van de verzoeker;
j. indien van toepassing, de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
k. indien van toepassing, bestaan, duur en plaats van samenleving met een Nederlander;
l. de overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de beoordeling van het geval.
[…]