ECLI:NL:RBDHA:2025:1660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
11413508 MB VERZ 24-7494
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een verkeersboete en de hoogte van de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete van € 57,00, opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene had beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en de vertegenwoordiger van de officier van justitie was aanwezig. De gemachtigde van de betrokkene, N.G.A. Voorbach van Verkeersboete.nl, heeft betoogd dat de betrokkene geen bord H1 heeft gepasseerd. De officier van justitie heeft ter zitting voorgesteld het beroep gegrond te verklaren.

De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, omdat uit het schouwrapport van na de gedraging bleek dat de bebording niet gecontroleerd was. De beslissing van de officier van justitie is vernietigd. Daarnaast heeft de kantonrechter de proceskostenvergoeding toegewezen, waarbij de kantonrechter de hoogte van de vergoeding heeft berekend op basis van de nieuwe regels per 1 januari 2025. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een legitiem doel is voor de verlaging van de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken, in tegenstelling tot andere bestuursrechtelijke zaken. Dit is onderbouwd met recente jurisprudentie en rapporten die wijzen op een toename van Wahv-zaken en de impact daarvan op de rechtspraak.

De kantonrechter heeft de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 712,00. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. van de Griend, bijgestaan door mr. D. Gerla, en is openbaar uitgesproken. De betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CJIB-nummer: 260950488
Registratienummer team straf: 11413508 MB VERZ 24-7494
Uitspraakdatum : 22 januari 2025
Beslissing van de kantonrechter, tevens houdende het opgemaakte proces-verbaal van de zitting
in de zaak van

[de betrokkene]

wonende dan wel gevestigd te: [postcode] [woonplaats]
[adres], nader ook te noemen: betrokkene.
Gemachtigde: N.G.A. Voorbach (Verkeersboete.nl)

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een verkeersboete opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld
bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 januari 2025. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Namens gemachtigde is [naam] ter zitting verschenen.

Overwegingen

Verkeersboete
Het gaat om een bedrag van € 57,00 (inclusief administratiekosten) voor feitcode VA006.
Beroepsgronden en standpunten
De beroepsgronden houden in de kern het volgende in.
Gemachtigde stelt dat betrokkene geen bord H1 is gepasseerd.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft ter zitting voorgesteld het beroep gegrond te verklaren.
Oordeel
Het beroep is gegrond.
Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
In het zaakoverzicht zit een schouwrapport van vóór de gedraging en een schouwrapport van ná de gedraging. Uit het schouwrapport van ná de gedraging blijkt dat de bebording toen niet gecontroleerd is.
De kantonrechter is, gezien het bovenstaande, van oordeel dat er voldoende aanleiding bestaat om het beroep gegrond te verklaren. De bestreden beslissing dient dan ook te worden vernietigd.
Proceskosten
Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt toegewezen.
De proceskostenvergoeding is als volgt berekend:
Aan het indienen van het administratief beroepschrift bij de officier van justitie (1 punt), de (telefonische) hoorzitting (0,5 punt), het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter (1 punt) en het verschijnen ter zitting van de kantonrechter (1 punt) dienen in totaal 3,5 punt te worden toegekend. De waarde per punt wat betreft de fase administratief beroep bedraagt per 1 januari 2025 € 647,00, de waarde per punt wat betreft de fase bij de kantonrechter bedraagt per 1 januari 2025 € 907,00. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast.
Onder verwijzing naar het per 1 januari 2024 gewijzigde artikel 13a van de Wahv wordt het bedrag in de kantonfase vermenigvuldigd met een extra factor van 0,25.
Ter zake overweegt de kantonrechter nog het volgende.
Anders dan door de gemachtigde bepleit en in afwijking van recente jurisprudentie van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (vgl. o.a. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2024, ECLl:NL:GHARL:2024:7769) ziet de kantonrechter geen reden deze bepaling vanwege (mogelijke) schending van het in verdragen neergelegde discriminatieverbod buiten toepassing te laten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De kantonrechter stelt voorop dat aan de wetgever in het algemeen een zekere
beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd, en zo ja, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gelijke gevallen toch verschillend te behandelen. In dat kader moet worden beoordeeld of sprake is van een legitiem doel en of de gekozen ongelijke behandeling redelijk en geschikt is om dat doel te bereiken.
Rechtsbijstand in Wahv-zaken geschiedt veelvuldig op basis van
no cure, no pay, terwijl dat in andere bestuursrechtelijke zaken (niet zijnde zaken op grond van de Wet WOZ of de Wet bpm) veel minder vaak het geval is. Het zeer grote aantal Wahv-beschikkingen en het eenvormige karakter ervan stelt gemachtigden in staat om hun rechtsbijstand op uniforme, veelal geautomatiseerde wijze in te richten en zodoende hun diensten bestendig op no cure, no pay-basis aan te bieden. Dat heeft de wetgever blijkens de aanvaarding van het Amendement van het kamerlid Van Dijk c.s.- ook onderkend. In de toelichting op dit amendement (Kamerstukken II 2023/24, 36427, nr. 7) wordt gememoreerd dat er
hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van standaard geformuleerde beroepsgronden en dat het opstellen van beroepschriften relatief weinig inspanning vergt, zodat bij toekenning de
proceskostenvergoeding een redelijke tegemoetkoming in de daadwerkelijk gemaakte kosten - wat het uitgangspunt zou moeten zijn - (ver) te boven gaat.
De wetgever heeft de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken willen verlagen op grond van de veronderstelling dat de hoogte ervan tot een toename van het aantal Wahv-zaken leidde en daarmee voor 'urgente problematiek bij het Parket CVOM, het CJIB en de rechtspraak' zorgde. Deze overweging ontbeert een numerieke, empirische onderbouwing. Een dergelijke onderbouwing is echter niet vereist, zolang de veronderstelling zo realistisch is dat de wetgever deze in redelijkheid aan de wetgeving ten grondslag heeft mogen leggen (vgl. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752). Dat de veronderstelling realistisch is blijkt genoegzaam uit onderzoeken en rapporten (o.a. uit het WODC­ rapport, 'Op (proces)kosten gejaagd? Onderzoek naar 'oneigenlijk gebruik' van bestuursrechtelijke
procedures met het oog op proceskostenvergoedingen' van 10 apri1 2024, uit de kabinetsreactie daarop van 18 juni 2024 en uit de Jaarverslagen van de Rechtspraak 2022 en 2023, waarin het aantal Wahv­ zaken wordt genoemd (ongeveer 50.000 respectievelijk 43.000 ingekomen zaken), gesproken wordt over 'een forse stijging', en het optreden van
no cure, no pay-gemachtigden in Wahv-zaken besproken wordt, nota bene onder de kop 'Knelpunten'). Een te grote hoeveelheid zaken, geëntameerd door
no cure, no pay-bureaus, belemmert de afdoening van deze en andere zaken binnen een redelijke termijn en bedreigt zodoende uiteindelijk de toegang tot de rechter, zoals ook in de genoemde jaarverslagen
wordt gememoreerd. Dat alleen al vormt in de ogen van de kantonrechter een redelijke en objectieve rechtvaardiging - en daarmee een legitiem doel - om de hoogte van de proceskostenvergoeding in Wahv-zaken te verlagen ten opzichte van andere bestuursrechtelijke zaken (niet zijnde zaken op grond van de Wet WOZ en de Wet bpm). [1]
De kantonrechter ziet kortom geen reden om artikel 13a, tweede lid, van de Wahv buiten
toepassing te laten. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van (1,5 x € 647,00 x 0,5) + (2 x € 907,00 x 0,5 x 0,25) = € 485,25 +
€ 226,75 = € 712,00.

Beslissing:

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
  • vernietigt de initiële beschikking;
  • draagt de officier van justitie op het gehele aan zekerheid gestelde bedrag terug te betalen;
  • veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, ter hoogte van € 712,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van de Griend, kantonrechter, bijgestaan door
mr. D. Gerla, griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Straf en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.

Voetnoten

1.Vgl. HR 17 januari 2025 (ECLI:NL:HR:2025:46).