ECLI:NL:RBDHA:2025:15991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
C/09/678226 / HA ZA 25-36
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geleverde potgrondmengsels en het verval- en verjaringsbeding van de Algemene voorwaarden van De Vereniging van Potgrond- en Substraatfabrikanten Nederland

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [partij A] B.V. en [partij B] B.V. over de levering van potgrondmengsels. [partij A] heeft potgrondmengsels geleverd aan [partij B] voor de teelt van lavendel, maar [partij B] heeft de facturen niet betaald. [partij B] stelt dat de geleverde producten niet voldoen aan de overeengekomen specificaties en heeft de betaling opgeschort, terwijl zij in reconventie schadevergoeding vordert. [partij A] beroept zich op het verval- en verjaringsbeding uit de Algemene voorwaarden van De Vereniging van Potgrond- en Substraatfabrikanten Nederland. De rechtbank oordeelt dat het beroep van [partij A] op het verval- en verjaringsbeding slaagt, waardoor de vorderingen van [partij B] in reconventie worden afgewezen. De rechtbank wijst de vorderingen van [partij A] tot betaling van de facturen en de buitengerechtelijke incassokosten toe, en veroordeelt [partij B] in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 27 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/678226 / HA ZA 25-36
Vonnis van 27 augustus 2025
in de zaak van
[partij A] B.V., te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. V.R. Pool,
tegen
[partij B] B.V., te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. P.W.M. Steenbergen.

1.Waar gaat de zaak over?

[partij A] is een leverancier van potgrondmengsels en substraten voor de professionele tuinbouw. [partij B] heeft bij [partij A] potgrondmengsels voor lavendelteelt besteld. [partij A] heeft de potgrondmengsels aan [partij B] geleverd, maar de bijbehorende facturen zijn door [partij B] onbetaald gebleven. Volgens [partij B] zijn de geleverde potgrondmengsels niet geschikt voor de teelt van lavendel en wijken de samenstellingen af van de overeengekomen samenstellingen. [partij B] heeft de betaling van de facturen opgeschort en vordert in reconventie vergoeding van de geleden schade. [partij A] doet als meest verstrekkend standpunt een beroep op het verval- en verjaringsbeding van de Algemene voorwaarden van De Vereniging van Potgrond- en Substraatfabrikanten Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het verval- en verjaringsbeding van [partij A] . Het gevolg daarvan is dat de rechtbank de vorderingen van [partij A] heeft toegewezen en die van [partij B] heeft afgewezen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 7 oktober 2024;
- de producties 1 tot en met 34, behorende bij de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie van 19 februari 2025, met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 35 tot en met 40;
- de akte van [partij B] met producties 7 tot en met 15.
2.2.
Op 11 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd.
2.3.
Kort voor de zitting van 11 juni 2025 heeft [partij B] producties 7 tot en met 15 toegezonden. [partij A] heeft bezwaar gemaakt tegen indiening van die producties omdat die minder dan tien dagen voor de zitting waren toegezonden. De rechtbank heeft toegestaan dat de stukken werden ingediend en daarbij aangegeven dat als deze stukken bij de beoordeling worden betrokken, [partij A] nog de mogelijkheid zal krijgen om daarop schriftelijk te reageren. Aangezien uit de overwegingen van dit vonnis volgt dat het beroep van [partij A] op het verval- en verjaringsbeding slaagt, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om haar nog een akte te laten nemen over de producties, en wordt eindvonnis gewezen.

3.De feiten

3.1.
Op 17 september 2021 heeft [partij A] een offerte voor twee potgrondmengsels (Ranonkel/Bellis v3 en v4) naar [partij B] gestuurd. Daarna heeft zij op 10 november 2021 een offerte voor [partij B] opgemaakt voor een potgrondmengsel, genaamd Lavendel 2. Op 11 januari 2022 heeft [partij A] nogmaals een offerte verstrekt voor een potgrondmengsel, genaamd Lavendel Stoechas.
3.2.
Op basis van deze twee laatste offertes heeft [partij A] in de periode van 9 november 2021 tot en met 13 mei 2022 twaalf keer potgrondmengsels aan [partij B] geleverd. De potgrondmengsels werden telkens aan [partij B] geleverd in zogenoemde ‘big bales’.
3.3.
[partij B] heeft de facturen van [partij A] , met een betaaltermijn van telkens 30 dagen, onbetaald gelaten.
3.4.
In een brief van 7 juli 2022 heeft [partij B] een aansprakelijkheidsstelling naar [partij A] gestuurd. In deze brief staat, voor zover relevant, het volgende:
”Op grond van de overeenkomst mocht cliënte een product verwachten dat in positieve zin zou bijdragen aan de groei van haar teelt. Het door u geadviseerde en geleverde product komt dan ook niet overeen met hetgeen cliënte daar op grond van de koopovereenkomst van mocht verwachten. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor de hierin opgepotte lavendelcultures waardoor cliënte schade lijdt, meer specifiek vermogensschade. Deze schade bestaat enerzijds uit de kosten van de planten die door het mengsel onherstelbaar zijn beschadigd en anderzijds uit het omzetverlies van cliënte. Als gevolg van de uitval heeft cliënte reeds circa 250.000 planten moeten weggooien. Daarnaast heeft cliënte onvoorziene arbeidskosten moeten maken om de teelt gezond te houden (…).”
3.5.
Bij brief van 27 juni 2023 heeft [partij A] op de aansprakelijkheidsstelling van 7 juli 2022 gereageerd, waarbij zij de aansprakelijkheid betwist.
3.6.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft [partij B] opnieuw een aansprakelijkheidsstelling naar [partij A] gestuurd, waarin zij ook aangeeft dat zij haar betalingsverplichtingen op grond van de overeenkomsten in augustus 2022 heeft opgeschort.
3.7.
Bij e-mailbericht van 4 september 2023 heeft [partij B] herhaald dat zij [partij A] aansprakelijk stelt voor schade die zij heeft geleden doordat de geleverde potgrondmengsels niet aan de overeenkomsten beantwoorden.
3.8.
Op 23 november 2023 heeft [partij A] haar laatste sommatiebrief aan [partij B] gestuurd, waarna zij op 27 juni 2024 een conceptdagvaarding heeft gestuurd.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[partij A] vordert in conventie – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
  • i) [partij B] veroordeelt tot betaling van € 81.953,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de facturen,
  • ii) [partij B] veroordeelt tot betaling van € 1.594,53 aan buitengerechtelijke incassokosten,
een en ander met veroordeling van [partij B] in de proceskosten.
4.2.
Aan haar vorderingen legt [partij A] - samengevat - het volgende ten grondslag. [partij B] heeft bij [partij A] verschillende potgrondmengsels besteld. [partij A] heeft deze potgrondmengsels aan [partij B] geleverd, maar haar facturen heeft [partij B] onbetaald gelaten. [partij A] vordert daarom betaling van haar facturen.
4.3.
[partij B] voert verweer. [partij B] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure.
In reconventie
4.4.
[partij B] vordert in reconventie - samengevat - dat de rechtbank:
primair
  • voor recht verklaart dat [partij A] aansprakelijk is voor de schade die [partij B] heeft geleden als gevolg van het leveren van potgrondmengsels die niet geschikt waren voor de teelt van lavendel;
  • voor recht verklaart dat [partij A] geen beroep toekomt op de aansprakelijk-beperkende clausule van haar algemene voorwaarden;
  • de zaak verwijst naar de schadestaatprocedure;
subsidiair
- [partij A] veroordeelt tot vergoeding van haar schade die zij voorlopig begroot op € 597.198,18;
meer subsidiair
- [partij A] veroordeelt tot betaling aan [partij B] van € 82.113,14;
een en ander met veroordeling van [partij A] in de proceskosten.
4.5.
Aan haar vorderingen legt [partij B] - samengevat - het volgende ten grondslag. Volgens [partij B] beantwoorden de geleverde potgrondmengsels niet aan de overeenkomsten. De samenstellingen zijn niet geschikt voor de teelt van lavendel en deze wijken af van de overeengekomen samenstellingen. Hierdoor heeft zij aanzienlijke (vermogens)schade geleden.
4.6.
[partij A] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [partij B] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij B] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
In conventie en reconventie
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

Toepasselijkheid VPN-voorwaarden
5.1.
[partij A] baseert haar meest verstrekkende standpunt van verval en verjaring, op de Algemene voorwaarden van De Vereniging van Potgrond- en Substraatfabrikanten Nederland (hierna: VPN-voorwaarden). Voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden moet er sprake zijn van een aanbod tot de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 jo. 3:33 jo. 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Een partij is dan ook gebonden als zij bij het sluiten van de overeenkomst de inhoud van de algemene voorwaarden niet kende, ongeacht of de gebruiker dit begreep of moest begrijpen (artikel 6:232 BW).
5.2.
Aanvaarding van algemene voorwaarden kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend geschieden. Van stilzwijgende aanvaarding is in de regel sprake wanneer de gebruiker in een offerte uitdrukkelijk verwijst naar de door hem gehanteerde algemene voorwaarden en de wederpartij niet reageert op een dergelijke verwijzing.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de VPN-voorwaarden tussen partijen van toepassing. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende. [partij A] heeft in de voetteksten van haar offertes de volgende tekst opgenomen: ‘Op al onze leveringen en diensten zijn de Algemene Voorwaarden van de Vereniging van Potgrond- en Substraatfabrikanten Nederland (VPN-voorwaarden 2014) van toepassing. Ter zitting is besproken dat deze algemene voorwaarden branche-breed worden gebruikt en wat dat betreft bekend zijn. De algemene voorwaarden zijn gedeponeerd bij de Rechtbank Den Haag onder nummer 56/2014.’ Onder het kopje ‘Condities’ in haar offertes heeft zij diezelfde tekst opgenomen. Bij antwoord had [partij B] aangevoerd de offertes nooit te hebben ontvangen. Ter zitting heeft [partij B] dat standpunt genuanceerd. [partij B] zei inderdaad wel voorstellen van [partij A] te hebben gehad toen ze bij haar op het bedrijf langs kwamen, maar nooit een offerte te hebben ondertekend. Dat [partij B] de offertes kende is naar het oordeel van de rechtbank bovendien vast komen te staan doordat niet door [partij B] is weersproken dat de bestellingen bij [partij A] zijn gedaan op basis van deze specifiek voor [partij B] opgestelde offertes en op basis van de prijzen en samenstelling zoals ze daarin stonden. Bij de leveringen van de potgrondmengsels is bovendien een aantal afleverbonnen door [partij B] ondertekend, waarbij zij de toepasselijkheid van de VPN-voorwaarden uitdrukkelijk heeft aanvaard, zo volgt uit de tekst van de afleverbonnen. Daar komt nog bij dat [partij A] in haar facturen heeft verwezen naar de VPN-voorwaarden en die voorwaarden ook op de achterzijde van het briefpapier van haar facturen opgenomen heeft. Hoewel deze facturen niet zijn betaald, zijn na ontvangst van (een deel van) de facturen nog nieuwe bestellingen door [partij B] geplaatst. Ook uit deze omstandigheden volgt dat de VPN-voorwaarden zijn aanvaard, dan wel dat [partij A] erop mocht vertrouwen dat de toepasselijkheid van die voorwaarden is geaccepteerd (Vgl. HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6684,
NJ2011/574 (Linthorst/Echoput)).
Bedongen verval- en verjaringstermijnen zijn verstreken
5.4.
Bij conclusie van antwoord in conventie en eis van reconventie van 19 februari 2025 heeft [partij B] verweer gevoerd tegen de vorderingen van [partij A] en vorderingen jegens [partij A] ingesteld. [partij A] doet een beroep op het verval- en verjaringsbeding van de VPN-voorwaarden. Dit beding luidt als volgt:
”10.2 Vorderingen en verweren, gegrond op feiten en / of stellingen inhoudende dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, verjaren door verloop van één jaar na het moment van aflevering. Vorderingsrechten van de Wederpartij vervallen 1,5 jaar na het moment van aflevering.”
5.5.
Uit het beding volgt dat vorderingsrechten van [partij B] anderhalf jaar na het moment van aflevering vervallen. [partij B] heeft haar vorderingen jegens [partij A] bij eis in reconventie op 19 februari 2025 ingesteld. [partij A] heeft de laatste potgrondmengsels aan [partij B] op 13 mei 2022 afgeleverd. Hierdoor zijn de vorderingsrechten van [partij B] in ieder geval op 13 november 2023 vervallen. Daarbij merkt de rechtbank op dat vervaltermijnen in de regel niet kunnen worden gestuit. Verder blijkt nergens uit dat partijen schorsing of verlenging van de termijn hebben afgesproken. Dit betekent dus in beginsel dat haar eis in reconventie niet meer kan worden toegewezen.
5.6.
De verweren van [partij B] tegen de vorderingen van [partij A] vallen buiten het bestek van de vervalclausule. Het beding behelst ook een verjaringsclausule die wel ziet op verweren die gebaseerd zijn op feiten en/of stellingen over dat het geleverde niet aan de overeenkomsten beantwoordt. Deze verweren verjaren na één jaar na het moment van aflevering.
5.7.
De rechtbank stelt voorop dat verjaringstermijnen in beginsel kunnen worden gestuit of verlengd. Een dergelijke verjaringstermijn kan bijvoorbeeld worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht voorbehoudt. De aansprakelijkstelling van 7 juli 2022, die is gebaseerd op de stelling dat het geleverde niet aan de overeenkomsten beantwoordt, betreft in dat geval een stuitingshandeling van [partij B] . Daarmee begon dan een nieuwe termijn te lopen. Op 28 juni 2023 heeft [partij B] nogmaals een aansprakelijkstelling gestuurd, waarmee dan wederom een nieuwe termijn begon te lopen. Hetzelfde geldt voor de e-mail van [partij B] van 4 september 2023. Van een stuitingshandeling daarna is niet gebleken. Dit heeft tot gevolg dat de in deze procedure gevoerde verweren van [partij B] op 5 september 2024 zijn verjaard, inclusief het verweer tot opschorting van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten.
5.8.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de vorderingsrechten van [partij B] in ieder geval op 13 november 2023 zijn vervallen, en dat haar verweren die gebaseerd zijn op feiten en/of stellingen over dat het geleverde niet aan de overeenkomsten beantwoordt, op
5 september 2024 zijn verjaard. Daarmee zijn in beginsel de vorderingen van [partij A] in conventie toewijsbaar, nu het recht van [partij B] om de verweren te voeren is verjaard. De vorderingen van [partij B] in reconventie zijn in beginsel niet toewijsbaar, aangezien deze zijn vervallen.
Verval- en verjaringsbeding is niet onredelijk bezwarend
5.9.
[partij B] stelt dat het opgenomen verval- en verjaringsbeding in de VPN-voorwaarden onredelijk bezwarend is. Voor zover [partij B] een beroep doet op reflexwerking van de lijsten met onredelijk bezwarende bedingen via de open norm van artikel 6:233 BW, overweegt de rechtbank het volgende.
5.10.
Hoewel de zwarte (6:236 BW) en de grijze lijst (6:237) betrekking hebben op overeenkomsten met consumenten, kan ook indien de wederpartij geen consument is, van belang zijn dat een beding in algemene voorwaarden voorkomt op een van deze lijsten, bij de beoordeling of dit beding onredelijk bezwarend is voor die wederpartij. In de parlementaire geschiedenis is in verband met de beperking van de zwarte en de grijze lijst tot overeenkomsten met een consument opgemerkt, dat indien een kleine rechtspersoon die zich materieel niet van een consument onderscheidt, met een beding op de zwarte of de grijze lijst wordt geconfronteerd, een reflexwerking via de open norm van artikel 6:233, aanhef en onder a, BW voor de hand ligt. Hoewel daarbij toen gedacht is aan rechtspersonen die geen beroep of bedrijf uitoefenen, is reflexwerking ook in andere gevallen mogelijk, bijvoorbeeld indien de wederpartij een overeenkomst weliswaar in de uitoefening van haar beroep of bedrijf heeft gesloten, maar deze overeenkomst geen betrekking heeft op de eigenlijke beroeps- of bedrijfsactiviteiten (HR 08 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1197).
5.11.
Daargelaten of het verval- en verjaringsbeding op de zwarte of de grijze lijst staat, is de rechtbank van oordeel dat [partij B] geen reflexwerking toekomt. Anders dan [partij B] betoogt, is zij materieel te onderscheiden van een consument. Zij heeft aanzienlijke hoeveelheden potgrondmengsels voor haar bedrijfsactiviteiten gekocht. Verder zijn er door [partij B] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die naar het oordeel van de rechtbank zouden leiden tot de conclusie dat het beding voor [partij B] onredelijk bezwarend is. De rechtbank weegt in dit oordeel mee dat het verval- en verjaringsbeding in de VPN-voorwaarden gangbaar in de branche is en niet ongebruikelijk voor geschillen over de (vergankelijke) goederen zoals potgrond- en substraatfabrikanten die leveren. Deze termijnen zijn dan bijvoorbeeld bedoeld om de bewijspositie van de leverancier te beschermen bij aanspraken die zijn gebaseerd op de stelling dat het geleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt.
Beroep op het verval- en verjaringsbeding is niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
5.12.
Daarnaast stelt [partij B] dat het beroep van [partij A] op het verval- en verjaringsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank komt tot een ander oordeel; zij licht dat hieronder nader toe.
5.13.
Voor het buiten toepassing laten van een krachtens overeenkomst tussen partijen geldende regel is nodig dat het beroep op die regel in de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (HR 15-10-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1664 (
GTI Zwolle/Zurich Versicherungsgesellschaft); HR 7 februari 2014,
NJ2015/274 (Afvalzorg c.s./Slotereind)). De stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden die een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW kunnen rechtvaardigen, rusten op [partij B] .
5.14.
Vooropgesteld wordt dat de rechter bij toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid de nodige terughoudendheid moet betrachten.
5.15.
[partij B] exploiteert een potplantenkwekerij; [partij A] levert potgrond en substraten aan tuinbouwbedrijven. De algemene voorwaarden zijn opgesteld door de VPN, waar vele leveranciers van potgrond en substraten bij zijn aangesloten. Deze algemene voorwaarden worden branche-breed gebruikt. Dat heeft [partij B] ter zitting verklaard. Partijen behoren dus tot bedrijfstakken die regelmatig met elkaar van doen hebben en waarin dergelijke algemene voorwaarden veelvoorkomend zijn (vgl. HR 31 december 1993,
NJ1995/389 (Matatag/De Schelde)). Tegen deze achtergrond komt de rechtbank niet tot de conclusie dat het beroep op het verval- en verjaringsbeding van de VPN-voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.16.
Anders dan [partij B] betoogt, leidt het feit dat [partij A] op 7 oktober 2024 – na verstrijking van de termijnen – [partij B] heeft gedagvaard, niet tot een ander oordeel. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [partij B] voldoende tijd heeft gehad om haar vorderingen jegens [partij A] in te stellen. Op 3 juni 2022 heeft [partij B] het rapport van haar deskundige GreenSense ontvangen, waarop zij haar vorderingen jegens [partij A] mede baseert. Op 7 juli 2022 heeft [partij B] [partij A] aansprakelijk gesteld. Zij had toen ruim een jaar (tot 13 november 2023) om haar vorderingen jegens [partij A] in te stellen. Wat betreft haar verweren tegen de vorderingen van [partij A] , had zij de daarbij behorende verjaringstermijnen met (nieuwe) stuitingshandelingen kunnen (blijven) stuiten. Dit geldt des te meer nu [partij B] er niet redelijkerwijs van mocht uitgaan dat [partij A] afstand zou doen van haar vorderingen. Dit gold ook toen de verjaringstermijn verstreek. Daarbij betrekt de rechtbank dat [partij A] diverse aanmaningen aan [partij B] heeft gestuurd en de stellingen van [partij B] is blijven betwisten. Kortom: als [partij B] van mening was dat zij als gevolg van de leveringen van [partij A] een aanzienlijke (schade)vordering op [partij A] had, had zij actie moeten en kunnen ondernemen.
Vorderingen in conventie van [partij A] worden toegewezen
Gevorderde factuurbedragen
5.17.
Omdat het beroep op het verjaringsbeding van [partij A] slaagt (zie hiervoor onder 5.8), is de vordering van [partij A] tot betaling van de gevorderde factuurbedragen (€ 81.953,27) toewijsbaar. Wat partijen verder dus nog naar voren hebben gebracht, behoeft – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – geen verdere bespreking en beoordeling meer.
Wettelijke handelsrente
5.18.
De rechtbank zal ook de gevorderde wettelijke handelsrente over € 81.953,27 toewijzen, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.19.
[partij A] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [partij A] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [partij A] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal het gevorderde bedrag van € 1.594,53 worden toegewezen.
Vorderingen van [partij B] in reconventie worden afgewezen
5.20.
De vorderingen van [partij B] in reconventie moeten worden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vorderingen van [partij B] zijn vervallen op grond van artikel 10.2 van de VPN-voorwaarden (zie hiervoor onder 5.8), zoals [partij A] heeft gesteld en [partij B] heeft betwist.
Proceskosten
5.21.
[partij B] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in zowel conventie als reconventie betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
in conventie
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
2.995,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
Totaal
5.538,22
in reconventie
- salaris advocaat
1.214,00
(1 punt × € 1.214,00)
5.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in reconventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Nakosten
5.23.
Aan nakosten wordt voor de conventie en reconventie gezamenlijk een bedrag van
€ 278,00 aan salaris advocaat toegewezen, te vermeerderen met de verhoging zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 81.953,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectievelijke vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 1.594,53 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 5.538,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen van [partij B] af,
6.5.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 1.124,00,
6.6.
veroordeelt [partij B] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en reconventie
6.7.
veroordeelt [partij B] in de nakosten van € 278,00, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1, 6.2, 6.3, 6.5, 6.6. en 6.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Schueler en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.
3418