ECLI:NL:RBDHA:2025:15075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.23389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot asielaanvraag van Gambiaanse vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Gambiaanse vreemdeling, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de overdrachtstermijn aan Frankrijk te verlengen. Eiser had op 16 oktober 2024 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was. De rechtbank had eerder, op 11 april 2025, het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard. Eiser is op 16 mei 2025 niet verschenen voor zijn overdracht naar Frankrijk en is op 22 mei 2025 met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang. De minister heeft daarop de overdrachtstermijn verlengd op basis van artikel 29 van de Dublinverordening, omdat eiser zich had onttrokken aan de autoriteiten.

Tijdens de zitting op 24 juli 2025 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde heeft aangegeven nog contact te hebben met eiser. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de verlenging van de overdrachtstermijn terecht was. Eiser voerde aan dat hij niet doelbewust had ondergedoken en dat hij niet goed was geïnformeerd over de overdracht. De rechtbank oordeelt echter dat de minister de overdrachtstermijn op goede gronden heeft verlengd, omdat eiser doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het besluit van de minister in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23389

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 mei 2025. Met dat besluit heeft verweerder de termijn voor de overdracht van eiser aan Frankrijk in het kader van de Dublinverordening tot achttien maanden verlengd.
1.1
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 24 juli 2025 op zitting behandeld.
Eiser is – zonder voorafgaand bericht – niet verschenen. De gemachtigde van eiser is na kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbankWaar gaat deze zaak over?

2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2001. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit. Op 16 oktober 2024 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. [1] Op 11 april 2025 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag kennelijk ongegrond verklaard [2] . Tegen deze uitspraak is door eiser geen hoger beroep ingesteld.
2.1
Op 16 mei 2025 stond de overdracht van eiser naar Frankrijk gepland. Eiser is toen niet verschenen.
2.2
Verweerder heeft de overdrachtstermijn aan Frankrijk verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening vanwege onderduiken.
2.3
Op 2 juni 2025 heeft verweerder bericht dat eiser op 22 mei 2025 met onbekende bestemming is vertrokken uit de opvang waar hij verbleef.
2.4
Op 21 juli 2025 heeft de gemachtigde van eiser bericht dat zij nog steeds in contact is met eiser.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert allereerst aan dat het beroep ontvankelijk moet worden verklaard, nu zijn gemachtigde contact heeft met eiser. Daarnaast stelt eiser dat hij zich niet doelbewust heeft onttrokken aan de overdracht. Zijn gemachtigde is pas op 23 mei 2025 geïnformeerd over de verlenging van 19 mei 2025. Verweerder heeft nagelaten de gemachtigde van eiser te vragen of zij contact heeft met eiser en of eiser alsnog vrijwillig wenst mee te werken aan de overdracht. Eiser is niet geïnformeerd over de ophaaltijd, omdat COA eiser niet meer kon bereiken. De overdrachtstermijn is dan ook verlengd terwijl geen concrete overdrachtsvoorbereidingen waren getroffen en aan eiser bekend zijn gemaakt. Op welke wijze en waar eiser zou worden opgevangen in Frankrijk is aan eiser niet bekend gemaakt, waardoor eiser kennelijk angstig is geworden door zijn eerdere slechte ervaringen met de opvang in Frankrijk.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de overdrachtstermijn op goede gronden heeft verlengd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Heeft eiser procesbelang?
6. Op 2 juni 2025 heeft verweerder aan de rechtbank laten weten dat eiser op
22 mei 2025 is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken (MOB). De hoogste bestuursrechter [3] heeft in de uitspraak van 1 juli 2024 [4] overwogen dat de bestuursrechter voorzichtig moet omgaan met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een MOB-melding. Er mag vanuit gegaan worden dat een vreemdeling belang heeft bij zijn beroep als uit recente informatie van zijn gemachtigde van na de MOB-melding blijkt dat deze nog contact onderhoudt met de vreemdeling over de procedure. De rechtbank heeft op 3 juni 2025 aan de gemachtigde van eiser verzocht om aan te geven of de gemachtigde nog contact onderhoudt met eiser. De gemachtigde heeft op 21 juli 2025 laten weten dat gemachtigde nog steeds in contact is met eiser en dat eiser procesbelang heeft. Gelet op deze rechtspraak en het bericht van de gemachtigde van eiser gaat de rechtbank ervan uit dat eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De door verweerder tijdens zitting naar voren gebrachte stelling dat eiser wel met onbekende bestemming is vertrokken en zonder nadere toelichting niet ter zitting aanwezig was, maakt het voorgaande niet anders.
Mocht verweerder de overdrachtstermijn verlengen?
7. De vraag ligt hier voor of verweerder de overdrachtstermijn heeft kunnen verlengen vanwege onderduiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de overdrachtstermijn op goede gronden verlengd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7.1
Uit artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat de overdrachtstermijn van een vreemdeling met maximaal 18 maanden kan worden verlengd indien deze vreemdeling onderduikt. Voor onderduiken is volgens vaste rechtspraak vereist dat een vreemdeling doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten blijft. [5] De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat verweerder er -als de overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de betrokken vreemdeling zijn toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de autoriteiten daarvan op de hoogte te brengen- van mag uitgaan dat hij de bedoeling had onder te duiken om de overdracht te voorkomen, op voorwaarde dat hij zich bewust was van zijn verplichtingen. Het is vervolgens aan de betrokken vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij een dergelijke bedoeling niet had. [6]
7.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om het vermoeden dat hij met onbekende bestemming is vertrokken, met bedoeling om de overdracht te voorkomen, te weerleggen. Uit het digitale dossier volgt dat eiser op 16 mei 2025, met vluchtnummer [vluchtnummer] , overgedragen zou worden aan Frankrijk. Gesteld noch gebleken is dat eiser niet over zijn verplichtingen is geïnformeerd. In het Standaardformulier Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten [7] (hierna: het formulier) is vermeld dat eiser op 24 april 2025 tijdens een vertrekgesprek is geïnformeerd over zijn verplichting om mee te werken aan de overdacht en de gevolgen wanneer hij niet meewerkt aan een vrijwillige overdracht, dat eiser op 12 mei 2025 per e-mail is geïnformeerd over zijn vluchtgegevens en dat op 15 mei 2025 nog een keer in een vertrekgesprek is gesproken over zijn verplichtingen om medewerking te verlenen aan de overdracht. Volgens het formulier heeft eiser verteld te zullen meewerken en hebben medewerkers van het COA op 15 mei 2025 getracht de vreemdeling te informeren over de ophaaltijd, maar was eiser niet aanwezig op de locatie, waardoor de ophaaltijd niet aan hem kon worden doorgegeven en is geprobeerd eiser te bellen maar was zijn telefoonnummer buiten gebruik. In het formulier staat eveneens dat eiser niet is verschenen op de afgesproken ophaaltijd, dat hij op het moment van de overdracht niet op zijn kamer was en dat hij voor zover bekend niet direct waarneembaar voor de autoriteiten elders op het COA-terrein aanwezig was. Niet in geschil is dat eiser feitelijk niet binnen het bereik van verweerder was en dat de overdracht niet kon plaatsvinden. Gelet de hiervoor weergegeven en onweersproken informatie mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat eiser de overdracht aan Frankrijk doelbewust heeft gefrustreerd en dat sprake was van onderduiken als bedoeld in artikel 29 van de Dublinverordening. De stelling van eiser dat de overdrachtstermijn is verlengd terwijl geen concrete overdrachtsvoorbereidingen waren getroffen wordt niet gevolgd en dat eiser niet zou zijn geïnformeerd over de opvang in Frankrijk maakt het voorgaande niet anders. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser dat zijn gemachtigde pas op 23 mei 2025 is geïnformeerd over de verlenging van de overdrachtstermijn. Deze beroepsgronden slagen dus niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en het besluit van verweerder om de overdrachtstermijn te verlengen, in stand blijft.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van
J.F. Elzenaar, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op 2 mei 2025 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, het tweede beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard vanwege de uitspraak van 11 april 2025 op het beroep tegen hetzelfde besluit.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16.
7.Standaardformulier Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten in de zin van de Dublinverordening ter