ECLI:NL:RBDHA:2025:15063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.33883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 11 februari 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank had eerder al uitspraken gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring op 3 maart, 9 april, 19 mei en 26 juni 2025. De minister heeft op 25 juli 2025 de maatregel opgeheven, maar eiser handhaafde zijn beroep. Tijdens de zitting op 5 augustus 2025 was de gemachtigde van eiser niet aanwezig, terwijl de minister vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank concludeert dat de bewaring tot 20 juni 2025 rechtmatig was, en dat er geen grond is voor schadevergoeding, omdat de minister voortvarend heeft gehandeld in het proces van uitzetting. Eiser had meer dan vijf maanden in bewaring gezeten, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende zicht op uitzetting was en dat de belangenafweging in het voordeel van de minister was uitgevallen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.33883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel ).

Procesverloop

De minister heeft op 11 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Eiser heeft daarbij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft deze maatregel en het voortduren hiervan al eerder getoetst bij uitspraken van 3 maart 2025, [1] 9 april 2025, [2] 19 mei 2025, [3] en 26 juni 2025. [4]
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De minister heeft op 25 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat hij het beroep handhaaft.
De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank verzocht de zaak met een schriftelijke ronde af te doen. Zowel als eiser als de minister hebben hun standpunten over deze zaak, voorafgaand aan de zitting, schriftelijk naar voren gebracht.
De zaak is op 5 augustus 2025 ter zitting aan de orde gesteld. De gemachtigde van eiser is zoals tevoren aangekondigd niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
1.1.
Uit de uitspraak van 26 juni 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [5] Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 20 juni 2025) onrechtmatig is.
Belangenafweging
2. Eiser betoogt dat hij meer dan vijf maanden in vreemdelingenbewaring gezeten, terwijl op voorhand al duidelijk was dat hij niet kon worden uitgezet. De belangenafweging had in verband hiermee veel eerder moeten plaatsvinden. Hierbij is volgens eiser van belang dat eiser op 3 juli 2025 contact heeft opgenomen met de consulaat van India. Het kan hem hierdoor niet worden tegengeworpen dat hij geen meewerkende houding heeft getoond. Als de minister toch van mening is dat eiser van meet af aan niet meewerkte was er ook van meet af aan geen zicht op uitzetting.
2.2.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van 26 juni 2025 volgt dat de het voortduren van de maatregel tot 20 juni 2025 rechtmatig was. [6] In de hiervoor genoemde uitspraken van 3 maart 2025, 19 mei 2025 en 26 juni 2025 is reeds geoordeeld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar India in beginsel niet ontbreekt. Op 4 juli 2025 en 24 juli 2025 is nog gerappelleerd op de aanvraag om een laissez-passer en op 3 juli 2025 is nog een vertrekgesprek gehouden met eiser. Deze handelingen kunnen worden aangemerkt als uitzettingshandelingen. Hierbij is het van belang dat aan zowel de minister als de Indiase autoriteiten enige tijd mag worden gegund om de afgifte van een laissez-passer in orde te maken. In het hierboven genoemde ziet de rechtbank voldoende aanleiding voor het oordeel dat de minister tot 24 juli 2025 voortvarend heeft gehandeld aan de uitzetting van eiser en dat het zicht op uitzetting tot dat moment niet ontbrak.
2.3.
De maatregel van bewaring van eiser is op 25 juli 2025 opgeheven, omdat de minister een belangenafweging heeft gemaakt en die in het voordeel van eiser heeft laten uitvallen. Deze belangenafweging is in dit geval in het voordeel van eiser uit gevallen, omdat, ondanks het regelmatig rappelleren en een presentatie, het na bijna zes maanden niet is gelukt eisers nationaliteit te bevestigen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister eerder een belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen waardoor de maatregel van bewaring eerder opgeheven had moeten worden. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser voordat hij op 3 juli 2025 contact heeft opgenomen met de consulaat van India, geen enkele activiteit heeft ondernomen om mee te werken aan zijn uitzetting ent de minister tot de dag waarop de maatregel is opgeheven voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt. Daarbij komt dat eiser eerder geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die er eerder toe hadden moeten leiden dat aan de belangen van eiser een groter gewicht toekwam dan aan de belangen van de minister.
Ambtshalve toets3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel op een eerder tijdstip dan het tijdstip van opheffing niet was voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3690.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6049.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 19 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9036.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 26 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13340.
5.Rb Den Haag (zp Arnhem) 22 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:14179.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 26 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13340.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.