ECLI:NL:RBDHA:2025:15059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.5961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Syrische eiser met betrekking tot Bulgarije en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2025, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.J. Janse, had zijn aanvraag ingediend, maar deze was door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Bulgarije als verantwoordelijk land werd aangewezen. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij de eiser stelt dat de opvang in Bulgarije mensonwaardig is en dat hij daar mishandeld is. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Bulgarije als veilig kan worden beschouwd en dat de asielaanvraag van de eiser niet op de juiste wijze is behandeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5961

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft ook een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.2.
Het beroep en dit verzoek zijn op 7 mei 2025 samen op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en [tolk] als tolk deelgenomen. Verweerder is, met bericht van afmelding, niet verschenen.
1.3.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht om een nadere reactie. Verweerder heeft op 19 mei 2025 gereageerd en eiser heeft op 4 juni 2025 een reactie gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten. De voorzieningenrechter heeft eisers verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2003.
Waarover gaat deze uitspraak?
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn besluit, dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, niet voldoende heeft gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het standpunt van verweerder?
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard. Verweerder ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser onverplicht in Nederland te behandelen.
Heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door gebruik te maken van een standaardvoornemen?
5. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat het door verweerder gebruiken van een standaardvoornemen onzorgvuldig is en in strijd met de wet moet worden geacht. Eiser stelt dat in het voornemen niet alle dragende motiveringen zijn vermeld, ook al stelt verweerder dat dit wel het geval is. Er is niet ingegaan op eisers ervaringen in Bulgarije en zijn vrees om in Bulgarije nogmaals slachtoffer te worden. Ter ondersteuning verwijst eiser naar een, niet door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) vernietigde, uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 7 december 2023 [4] waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het uitbrengen van een standaardvoornemen niet altijd rechtmatig moet worden geacht.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd omdat het voornemen algemeen is geformuleerd. In het voornemen heeft verweerder duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Ook is vermeld dat verweerder geen reden ziet om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening eisers asielaanvraag toch in behandeling te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in het voornemen alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023. [5] Hoewel eiser in het aanmeldgehoor bezwaren heeft geuit tegen een overdracht aan Bulgarije en verweerder deze verklaringen niet kenbaar in het voornemen heeft betrokken, is eiser in de gelegenheid gesteld om met een zienswijze te reageren op het voornemen. Eiser heeft hiervan gebruik gemaakt. Alle door eiser geuite bezwaren heeft verweerder kenbaar in het bestreden besluit betrokken. De rechtbank vindt deze handelswijze niet onzorgvuldig. Eiser heeft niet uitgelegd hoe hij door deze handelswijze in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan verweerder voor Bulgarije van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgaan?
6. Uit rechtspraak [6] van de Afdeling volgt dat verweerder ten opzichte van Bulgarije in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet-nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest. [8] Daarvan is sprake als eiser aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo. [9]
6.1.
Eiser meent dat voor Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat de opvang in Bulgarije mensonwaardig is. In Bulgarije is eiser in detentie gezet en daar mishandeld. De opvang is onhygiënisch en klagen kan niet omdat er geen toereikende rechtsbijstand is. Eiser verwijst in dit kader naar een onderzoeksrapport van de Duitse organisatie Matteo [10] dat hij heeft overgelegd en naar het AIDA-rapport van maart 2025, [11] in het bijzonder naar de pagina’s 50 en 86 daarvan.
6.2.
Verweerder stelt zich in zijn nadere verweerschrift op het standpunt dat voor Bulgarije nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij stelt verweerder dat het Duitse rapport activistisch is en geen objectief en onafhankelijk onderzoek. Volgens verweerder is daarnaast het AIDA-rapport (update 2024) al door de Afdeling betrokken in haar uitspraak van 14 maart 2025 [12] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6.3.
Over het Duitse rapport stelt de rechtbank allereerst vast dat drie pagina’s (p. 3-5) daarin zijn gewijd aan de methode van onderzoek en aan de wijze van het gebruik van gegevens en ingewonnen informatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet concreet en afdoende heeft gemotiveerd waarom dit rapport, gezien deze verantwoording van de onderzoeksmethode, niet is aan te merken als een serieuze informatiebron. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het Duitse rapport inhoudelijk aansluit op het AIDA-rapport (update 2024) ten aanzien van de kritiek op de opvangvoorzieningen van asielzoekers in Bulgarije. Anders dan verweerder stelt, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 14 maart 2025 niet geoordeeld over dit laatste AIDA-rapport, maar over het AIDA-rapport van het jaar daarvoor (update 2023).
6.4.
Bovendien volgt de rechtbank verweerders standpunt niet over de door eiser aangehaalde pagina’s uit het AIDA-rapport (update 2024), namelijk dat die identiek zouden zijn aan de pagina’s uit het AIDA-rapport van het jaar ervoor (update 2023). De rechtbank stelt vast dat op pagina 86 en verder van het AIDA-rapport (update 2024) een veel uitgebreidere tekst staat dan op de pagina’s 83 en 84 in het AIDA-rapport (update 2023) over hetzelfde onderwerp. Over dit verschil, en over het AIDA-rapport (update 2024) in zijn geheel, heeft de Afdeling zich nog niet uitgelaten. Verder wijst de rechtbank erop dat wat eiser verklaart over eten, drinkwater en medische voorzieningen in de opvang, overeenkomt met de kritiek die hierover is geuit in het AIDA-rapport (update 2024). Uit pagina 86 van ditzelfde AIDA-rapport blijkt voorts dat de toestand van de opvangfaciliteiten sinds 2015 ieder jaar slechter wordt, dat ieder jaar weer delen van de opvang als onbruikbaar worden aangemerkt, dat de opvangcapaciteit afneemt en dat er niet voldoende financiële middelen zijn voor verbetering hiervan. Het gaat hier met andere woorden om een voortschrijdende verslechtering van de opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Bulgarije, en over het meest recente stadium daarvan heeft de Afdeling zich nog niet uitgelaten. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder, gelet op de door eiser overgelegde informatie, niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de asielopvang in Bulgarije geen structurele systeemfouten vertoont en waarom ten opzichte van Bulgarije nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt.
6.5.
De rechtbank verklaart al hierom het beroep gegrond. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. Verweerder moet een nieuw besluit nemen waarbij hij, als het gaat om het interstatelijke vertrouwensbeginsel, het door eiser ingebrachte Duitse rapport en het meest recente AIDA-rapport moet betrekken, en ook moet ingaan op wat eiser heeft aangevoerd in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken de tijd.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Omdat op de zitting van 7 mei 2025 eisers verzoek om een voorlopige voorziening en zijn beroep als samenhangende zaken zijn behandeld, en de voorzieningenrechter al een vergoeding heeft toegekend voor die zitting, doet de rechtbank dit niet nog een keer. Verder zijn er geen kosten gemaakt die kunnen worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 februari 2025;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Schelhaas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.5962.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Zie de uitspraken van 15 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4132, en 14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1080.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218.
10.Ökumenisches Netzwerk Asyl in der Kirche NRW, Asyl in der Kirche Berlin-Brandenburg, matteo – Kirche und Asyl, ‘Abgeschoben aus Deutschland nach Bulgarien: Systematische Verelendung im Transitland – kein Bett, kein Brot, keine Seife’, uitgebracht op 29 januari 2025.
11.AIDA Country report Bulgaria, update on 2024, march 2025.