ECLI:NL:RBDHA:2025:14905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.46426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aanvraag van Syrische eiseres in het kader van gezinsleven en belangenafweging

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres, een Syrische vrouw, is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 27 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. De minister heeft gesteld dat er geen gezinsleven bestaat tussen eiseres en haar referent, ondanks dat er wel gezinsleven is met de kleindochter van eiseres. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt, omdat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de financiële steun van referent niet als bijkomend element van afhankelijkheid kan worden aangemerkt. Ook de gezondheid van eiseres en de samenwoning in Syrië zijn niet voldoende om een afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. De rechtbank stelt vast dat de minister alle relevante elementen heeft betrokken in zijn beoordeling en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de aanvraag voor de verblijfsvergunning regulier is afgewezen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46426
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. J.A. Pieters),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. L. Hartog).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres is het niet eens met de afwijzing. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. De minister heeft de aanvraag van eiseres mogen afwijzen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1958. Zij heeft de Syrische nationaliteit en woont in Syrië. Haar zoon (referent) woont met zijn dochter in Nederland. Referent heeft een geldige verblijfsvergunning. Referent heeft namens eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis.
4. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 2 mei 2023 afgewezen. Hieraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat tussen eiseres en referent geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tussen eiseres en de dochter van referent (haar kleindochter) is weliswaar sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar het gezinsleven is volgens de minister niet beschermingswaardig aangezien de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
5. Met het bestreden besluit van 30 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
6. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
7. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres, J. Labban als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank is van oordeel dat de minister de aanvraag heeft mogen afwijzen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt. De rechtbank zal dit bespreken aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Gezinsleven tussen eiseres en referent
9. Eiseres vindt dat de minister ten onrechte geen gezinsleven heeft aangenomen als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen haarzelf en referent. Hiertoe voert eiseres aan dat zij 28 jaar heeft samengewoond met referent en dat er dus sprake is van intensief gezinsleven. Verder stelt eiseres dat de financiële steun die zij ontvangt van referent ten onrechte niet is aangemerkt als bijkomend element van afhankelijkheid. Tenslotte voert eiseres aan dat zij inmiddels zorgbehoevend is en dat ook dit als bijkomend element van afhankelijkheid had moeten worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of er tussen eiseres en referent sprake is van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
10. De rechtbank stelt voorop dat de minister familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen meerderjarigen en hun ouders aan als sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke banden overstijgen. Dit staat in paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. De minister moet een beoordeling maken van de vraag of bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Elementen zoals samenwoning, de mate van financiële en emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling hiervan relevant zijn. Het is aan de vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of familieleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188).
Samenwoning
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister het feit dat eiseres en referent in Syrië 28 jaar hebben samengewoond, onvoldoende heeft mogen vinden om een bijkomend element van afhankelijkheid aan te nemen. Referent was voor zijn vertrek uit Syrië al een volwassen man die zijn eigen gezin had gesticht. Weliswaar woonde hij met zijn gezin in het huis van eiseres, maar niet is gebleken dat dit noodzakelijk was vanwege een bestaande afhankelijkheidsrelatie. De minister heeft de samenwoning van eiseres en referent kenbaar en deugdelijk bij de beoordeling betrokken en heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, op het standpunt mogen stellen dat uit die samenwoning op zichzelf nog geen bijkomend element van afhankelijkheid blijkt.

Financiële afhankelijkheid

12. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de mogelijkheid dat referent financiële steun biedt aan eiseres geen doorslaggevende betekenis toekomt. Referent heeft meerdere bewijzen van geldtransacties overgelegd. Echter valt hieruit niet op te maken dat de betreffende geldbedragen voor eiseres bestemd zijn. Referent heeft de stelling dat hij financiële steun zou bieden aan eiseres daarom niet met stukken onderbouwd. Ook als wordt aangenomen dat de geldbedragen voor eiseres bestemd waren, heeft de minister terecht overwogen dat deze financiële steun ook op afstand kan worden voortgezet. Hierin volgt de rechtbank andere uitspraken, zoals de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 20 juni 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:9842). Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de minister de gestelde financiële steun dus niet als bijkomend element van afhankelijkheid aan te merken.

Afhankelijkheid vanwege gezondheid eiseres

13. Ten aanzien van de gezondheid van eiseres mocht de minister bij de beoordeling betrekken dat eiseres voor het vertrek van referent uit Syrië gezond was en geen zorg nodig had. Voor het vertrek van referent was er dus geen sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid voor wat betreft de gezondheid van eiseres. De minister mocht ook betrekken dat eiseres tijdens de bezwaarprocedure weliswaar een aantal medische klachten had, maar dat uit de overgelegde medische stukken blijkt dat zij daarvoor onder behandeling stond van een specialist. Hieruit volgt dat zij toegang had tot de nodige zorg. Zij was daarvoor niet afhankelijk was van referent. Verder is niet met stukken onderbouwd wat de huidige medische situatie is en welke hulp eiseres daarbij nodig zou hebben. In het licht van de beschikbare informatie, heeft de minister zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres afhankelijk is van de zorg van referent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister daarom terecht geen bijkomende elementen van afhankelijkheid aangenomen met betrekking tot de gezondheid van eiseres. Dat de kleindochter van eiseres van juli 2023 tot mei 2025 is teruggegaan naar Syrië en dat eiseres in deze periode afhankelijk zou zijn geweest van de hulp van haar kleindochter, maakt dit niet anders. Dit verandert immers niets aan de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent.
Conclusie
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister alle relevante elementen kenbaar heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of er tussen eiseres en referent sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke banden overstijgen. De minister heeft in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd waarom uit de samenwoning, uit de financiële steun en uit de gezondheid van eiseres geen bijkomende elementen van afhankelijkheid blijken. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van gezinsleven zoals bedoeld in de zin van artikel 8 van het EVRM. Aan de belangenafweging wordt niet toegekomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Gezinsleven tussen eiseres en haar kleindochter

15. Ten aanzien van het gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar kleindochter stelt eiseres dat de minister de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. Hiertoe voert zij het volgende aan. Niet in geschil is dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Dit moet zwaar in het voordeel van eiseres worden meegewogen, maar nergens blijkt uit dat de minister dit heeft gedaan. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd. Verder stelt eiseres dat de minister voorbij is gegaan aan het belang van het kind. De minister heeft immers niet voldoende onderkend dat eiseres de primaire verzorger van haar kleindochter is en dat het in het belang van het kind is om herenigd te worden met haar primaire verzorger. Tenslotte vindt eiseres dat het economisch belang te zwaar in het nadeel van eiseres is meegewogen. Referent heeft inmiddels inkomen uit arbeid. In het licht van de andere belangen, is het economisch belang van de staat onvoldoende om de belangenafweging in het voordeel van de staat te laten uitvallen.
16. De rechtbank stelt vast dat de minister heeft aangenomen dat er tussen eiseres en haar kleindochter sprake is van gezinsleven zoals bedoel in artikel 8 van het EVRM en dat er sprake is van inmenging in het recht op uitoefening van dat gezinsleven. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De inmenging is daarmee gerechtvaardigd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
17. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006) volgt dat de minister de belangen moet afwegen en daarbij een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van eiseres aan de ene kant en het belang van de Nederlandse staat aan de andere kant. De rechtbank moet, aan de hand van de gronden die eiseres naar voren heeft gebracht, beoordelen of de minister in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken. Als dat zo is, zal de rechtbank beoordelen of de minister op goede gronden de afweging tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het gezinsleven met haar kleindochter en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. In de uitspraak van 26 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:340) heeft de Afdeling verduidelijkt dat de bestuursrechter zonder terughoudendheid moet toetsen of de minister alle feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. De uitkomst van de door de minister gemaakte belangenafweging moet de bestuursrechter enigszins terughoudend toetsen.
Objectieve belemmering
18. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit de objectieve belemmering kenbaar heeft meegewogen. De minister heeft terecht overwogen dat eiseres niet heeft onderbouwd dat de minister hieraan te weinig gewicht zou hebben toegekend.
Belang van het kind
19. De rechtbank stelt vast dat zowel referent als eiseres een verzorgende rol hebben gehad in het leven van het kleinkind van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat, nu het kleinkind van eiseres met haar vader samenwoont, voldoende tegemoet wordt gekomen aan het belang van het kind. Of er een situatie denkbaar is waarin het belang van het kind nog meer zou worden gediend, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. De minister heeft de belangen van het kind op voldoende kenbare wijze in de belangenafweging betrokken. De door de minister verrichte belangenafweging geeft er geen blijk van dat aan de belangen van het kind onvoldoende gewicht is toegekend. Dat aan het belang van het kind zwaar gewicht toekomt, maakt op zichzelf niet dat de belangenafweging niet in het nadeel van het kind zou kunnen uitvallen.
Economisch belang
20. De rechtbank is van oordeel dat de minister het economisch belang van Nederland zwaar in het nadeel van eiseres heeft kunnen meewegen. Ten aanzien van de inkomsten uit arbeid die referent inmiddels zou hebben, heeft de minister mogen overwegen dat de overgelegde arbeidsovereenkomst eindigde op 31 december 2024 en dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze is verlengd of dat hij over andere inkomsten beschikt. Daarmee mocht de minister ervan uitgaan dat referent niet beschikt over voldoende middelen om in het levensonderhoud van eiseres te voorzien. Als eiseres in Nederland zou wonen, zou zij dus ten laste komen van de openbare kas. Ook heeft de minister mogen overwegen dat eiseres langere tijd gebruik zal maken van de publieke voorzieningen. De minister heeft dus aan het belang van de Nederlandse economie een zwaar gewicht mogen toekennen, zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:876).

Conclusie

21. De minister heeft de relevante feiten en omstandigheden betrokken in zijn belangenafweging. Hoewel het invoelbaar is dat referent graag wil dat eiseres bij hem en bij zijn dochter in Nederland verblijft, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse staat in dit geval zwaarder weegt dan het belang van eiseres om in Nederland bij referent en bij haar kleindochter te wonen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat de minister de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Bunnik, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.