ECLI:NL:RBDHA:2024:9842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL23.32791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, die de Syrische nationaliteit heeft, verzocht om verblijf als familie- of gezinslid bij haar meerderjarige zoon, referent, die in Nederland verblijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op 13 mei 2022, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 21 september 2023. De rechtbank heeft de zaak op 16 april 2024 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres feitelijk in stand blijft. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de gezondheid van eiseres, de situatie in Syrië, en de emotionele en financiële afhankelijkheid in zijn beoordeling heeft betrokken, maar dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn vastgesteld die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij hulpbehoevend is in de zin dat zij niet zelfstandig kan functioneren.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen hechte persoonlijke band bestaat tussen eiseres en haar kleinzoon, aangezien de zorg voor de kleinzoon voornamelijk door zijn ouders is verzorgd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat de staatssecretaris het gebrek op de zitting heeft hersteld. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1750,- en het door haar betaalde griffierecht van € 181,- wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de namens haar ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’, de meerderjarige zoon van eiseres (referent).
1.1
Bij het primaire besluit van 13 mei 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 september 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben de gemachtigde van de staatssecretaris, de gemachtigde van eiseres en referent deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het beroep is gegrond, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen in stand blijven. Dat betekent dat de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toelichting bij de aanvraag
4. Eiseres is de moeder van referent. Referent heeft de Syrische nationaliteit en is in Nederland in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres heeft ook de Syrische nationaliteit en woont momenteel alleen in Damascus. Zij verbleef daar eerst met de echtgenote en zoon van referent, maar hun mvv-aanvraag is ingewilligd en zij verblijven nu in Nederland. De echtgenoot van eiseres is komen te overlijden en haar zoons zijn allemaal gevlucht uit Syrië. Haar twee dochters wonen nog wel in Syrië, maar doordat zij in belegerd gebied wonen, is het voor eiseres niet mogelijk contact met hen te hebben. Sinds het overlijden van haar echtgenoot in 2019 kampt eiseres met psychische klachten. Daarnaast heeft zij klachten aan haar knie waaraan zij, vanwege geldgebrek, niet geholpen kan worden. Zij is ook financieel afhankelijk van referent. Hij stuurt via vrienden contant geld naar Syrië. Eiseres is verder erg gehecht aan haar kleinzoon, die nu ook in Nederland verblijft. Toen de echtgenote en zoon van referent nog bij eiseres woonden, zorgde eiseres ook voor haar kleinzoon.
Zijn er bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent?
5. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen haar en referent en er daardoor geen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ten eerste heeft de staatssecretaris volgens eiseres ten onrechte de conclusie getrokken dat uit de overlegde medische informatie, die referent tijdens de hoorzitting nader heeft toegelicht, niet blijkt dat zij niet kan lopen althans hierin ernstig wordt beperkt. Uit de medische verklaringen blijkt namelijk dat een operatie aan haar knie noodzakelijk is en referent heeft verklaard dat eiseres moeilijk kan lopen en daarbij ondersteuning nodig heeft. Eiseres heeft, zoals referent in het gehoor heeft aangegeven, daarbij ook psychische klachten als gevolg van het overlijden van haar echtgenoot. Het feit dat referent deze klachten niet met stukken kan onderbouwen is volgens eiseres geen reden om deze niet aannemelijk te achten. De situatie in Syrië is op het moment dermate slecht dat (psychische) hulp niet geregeld kan worden. Verder heeft de staatssecretaris volgens eiseres miskend dat de hulp die eiseres op dit moment krijgt van haar buren, een tijdelijke noodoplossing is vanwege het vertrek van familieleden. Deze tijdelijke hulp kan de permanente hulp die geboden moet worden door haar familieleden niet vervangen. Ook is de redenering van de staatssecretaris dat de algeheel dramatische en gevaarlijke situatie in Syrië een generieke omstandigheid betreft die asielgerelateerd is, zodat deze niet betrokken kan worden bij de besluitvorming, volgens eiseres onjuist. Eiseres is alleen achtergebleven in een land waar een burgeroorlog woedt waarbij – nog los van de onveilige situatie – toegang tot basale levensbehoeften beperkt wordt. Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 juli 2017. [1] Ook wijst eiseres op de bijzondere emotionele afhankelijkheid tussen haar en referent, als gevolg van de samenwoning voor het vertrek van referent uit Syrië, het feit dat referent de oudste zoon is en de arrestatie en het overlijden van haar echtgenoot detentie. Bovendien is het standpunt van de staatssecretaris over de aanwezigheid van een emotionele afhankelijkheid in strijd met het gevoerde beleid, aldus eiseres. Eiseres betoogt verder dat de staatssecretaris met zijn argument dat de geboden financiële ondersteuning door referent aan eiseres ook vanuit Nederland voortgezet kan blijven worden, de relevante factor ‘financiële afhankelijkheid’ zinledig maakt. Deze financiële ondersteuning door referent is volgens eiseres ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. Als laatste betoogt eiseres nog dat de staatssecretaris de samenwoning van eiseres en referent in Syrië ten onrechte niet in positieve zin heeft betrokken bij de beoordeling. Ook al is samenwoning van familieleden in de Syrische cultuur gebruikelijk betekent dat volgens eiseres niet dat samenwoning geen rol speelt bij de beoordeling van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. [2]
5.1.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024 volgt dat er familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [3] Het gaat er om of er sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Het gaat dus niet alleen om de vraag of de relatie in emotioneel opzicht uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is. De staatssecretaris moet bij de beoordeling hiervan alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn voor de vraag of sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond [4] , de mate van financiële afhankelijkheid [5] , de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden [6] , de banden met het land van herkomst [7] , en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin [8] .
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit kenbaar en deugdelijk de gezondheid van eiseres, de situatie in Syrië, de bijzondere emotionele afhankelijkheid en de financiële afhankelijkheid heeft betrokken bij de beoordeling of er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat uit de overlegde medische stukken niet blijkt dat eiseres hulpbehoevend is en is aangewezen op de zorg van referent en zijn gezin. De staatssecretaris stelt zich ook terecht op het standpunt dat referent met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres niet mobiel is en zodanig hulpbehoevend is dat zij niet zelfstandig kan functioneren. De staatssecretaris heeft ook van belang mogen achten dat de door eiseres (gestelde) benodigde zorg momenteel door buren van eiseres wordt verleend en dat niet is gebleken dat deze hulp stopt. Wat betreft de psychische gezondheid van eiseres heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de gestelde psychische klachten niet met (medische) stukken zijn onderbouwd en die problemen dus niet aannemelijk zijn gemaakt. Eiseres heeft ook niet aangetoond dat er in haar geval geen medische zorg beschikbaar is en zij daardoor de gestelde psychische klachten niet met stukken zou kunnen onderbouwen. De staatssecretaris heeft terecht de moeilijke situatie van eiseres erkend, maar stelt zich hierbij ook terecht op het standpunt dat de algemene situatie in Syrië niet valt onder de reikwijdte van deze procedure, aangezien artikel 8 van het EVRM niet strekt tot bescherming op humanitaire of sociaal-economische gronden. Eiseres heeft niet toegelicht hoe de algemene situatie in Syrië in haar geval bijdraagt aan het bestaan van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen haar en referent. Over de emotionele afhankelijkheid heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de beschreven omstandigheden niet blijkt dat de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referent zodanig is dat deze leidt tot een meer dan gebruikelijke (emotionele) afhankelijkheidsrelatie tussen een ouder en een meerderjarig kind. Ten aanzien van de financiële afhankelijkheid is niet in geschil dat referent geld naar eiser heeft overgemaakt. Maar de staatssecretaris mocht daarbij gewicht toekennen aan het feit dat referent zelf heeft verklaard dat zijn broer financieel meer bijdraagt ter ondersteuning van eiseres en dat eiseres dus niet (voornamelijk) financieel afhankelijk is van referent. Bovendien kan de financiële ondersteuning, gelet op alle andere meegewogen factoren, op afstand worden voortgezet.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit de samenwoning niet deugdelijk gemotiveerd heeft betrokken bij de beoordeling. Niet in geschil is dat eiseres en referent in Syrië samen in een Arabisch huis woonden, wat inhoudt dat zij op twee verschillende verdiepingen leefden en dat dit in de Syrische cultuur gebruikelijk is. Referent heeft dit zelf verklaard tijdens het gehoor en bevestigd op de zitting. In het bestreden besluit is echter niet gemotiveerd waarom het feit dat samenwoning van (meerderjarige) familieleden in de Syrische cultuur gebruikelijk is ertoe leidt dat er minder waarde aan is gehecht in de beoordeling of er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Het bestreden besluit bevat om die reden een motiveringsgebrek en komt daarom voor vernietiging in aanmerking. [9] De staatssecretaris heeft op de zitting echter toegelicht dat de samenwoning is meegewogen in de beoordeling, maar dat er minder gewicht aan is toegekend omdat wanneer de samenwoning cultureel gebruikelijk is, onderbouwd moet worden waarin in dat verband de afhankelijk is gelegen en dat heeft eiseres niet gedaan. De staatssecretaris heeft dus op de zitting alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom de eerdere samenwoning minder waarde toekomt bij de beoordeling of er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. [10] .
5.4.
De staatssecretaris heeft terecht geconcludeerd dat alles in onderlinge samenhang bezien niet maakt dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De staatssecretaris heeft hierbij alle relevante individuele omstandigheden betrokken.
Is er sprake van een hechte, persoonlijke band tussen eiseres en haar kleinzoon?
6. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er tussen eiseres en haar kleinzoon geen sprake is van een hechte, persoonlijke band. Het is voor het aannemen van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM volgens eiseres, anders dan de staatssecretaris heeft overwogen, in dat verband niet noodzakelijk dat zij het gezag of juridische verantwoordelijkheid heeft over haar kleinzoon. Zij heeft hem min of meer opgevoed en alle taken verricht die een moeder richting haar kind heeft. Dit heeft de staatssecretaris volgens eiseres ten onrechte niet onderkend. Haar kleinzoon lijdt eronder dat hij nu zo ver van zijn oma verblijft omdat zij een bijzondere band met elkaar hebben, aldus eiseres.
6.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2015 volgt dat uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat voor het bestaan van familie- en gezinsleven tussen kleinkinderen en grootouders niet relevant is of meer dan de normale emotionele banden bestaan. [11] Of familie- en gezinsleven bestaat is een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [12] Om hechte persoonlijke banden aan te kunnen nemen tussen grootouders en overige bloed en aanverwanten enerzijds en minderjarige kinderen anderzijds, moeten deze de gebruikelijke omgang overstijgen. [13]
6.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en haar kleinzoon geen sprake is van een hechte, persoonlijke band als hiervoor bedoeld. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit de gehele feitelijke situatie betreffende de persoonlijke band tussen eiseres en haar kleinzoon beoordeeld. Daarbij is terecht overwogen dat de kleinzoon van eiseres altijd tot het kerngezin van zijn ouders heeft behoord
.Zijn moeder heeft altijd voor hem gezorgd en zijn beide ouders zijn altijd in beeld geweest. Eiseres heeft dan wel bijgedragen in de zorg voor haar kleinzoon, maar heeft dit niet overgenomen van een van of beide ouders. De staatssecretaris heeft terecht geconcludeerd dat dit niet de gebruikelijke omgang tussen een grootouder en kleinkind overstijgt, aangezien het gebruikelijk is dat grootouders bijdragen in de zorg voor hun kleinkind.
Bijzondere omstandigheden
7. Eiseres betoogt dat op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de beleidsregels moet worden afgeweken, omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden aan de zijde van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep niet slaagt. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom in dit concrete geval sprake is van gevolgen die onevenredig in verhouding staan tot het beleid.
Belangenafweging
8. De rechtbank overweegt verder dat zij aan de overige beroepsgronden, die zien op de door de staatssecretaris verrichte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, niet toekomt. In de uitspraak van 27 maart 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. [14] Dit geldt ook wanneer de staatssecretaris vaststelt dat er tussen een grootouder en minderjarig kleinkind geen hechte persoonlijke banden bestaan. [15] Anders dan uit eerder rechtspraak volgt, hoeft hij dus niet vervolgens de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. De staatssecretaris had dus mogen volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent en geen hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinzoon bestaan. Dat betekent, zoals de staatssecretaris ook op de zitting heeft aangegeven, dat de belangenafweging die de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft verricht ten overvloede is verricht.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat en in strijd is genomen met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Gelet op wat onder 6.2 is overwogen, laat de rechtbank uit oogpunt van definitieve geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De staatssecretaris heeft het motiveringsgebrek namelijk op de zitting hersteld. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres feitelijk in stand blijft.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1750,- aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem 24 juli 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10630.
2.Eiseres verwijst naar Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem, 23 maart 2022, zaaknummer AWB 21/6797, overweging 8 (niet gepubliceerd).
3.Onder meer ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2023:1188.
4.EHRM 9 oktober 2003, Slivenko tegen Letland, ECLI:CE:ECHR:2003:1009JUD004832199, 97 en EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912, onder 55-57.
5.EHRM 20 september 2011, A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008.
6.EHRM 10 oktober 1994, Gül tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:1994:1010DEC002321894.
7.EHRM 28 juni 1995, Jankovic tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:1995:0628DEC002577794.
8.EHRM 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2000:1107DEC003151996
9.Wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.Op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb.
11.ABRvS 5 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:383.
12.ABRvS 3 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2050.
13.Werkinstructie 2020/16.
14.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
15.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187, rechtsoverweging 2 en 2.1.