ECLI:NL:RBDHA:2025:1477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 9 september 2024. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder al de rechtmatigheid van de maatregel getoetst in verschillende uitspraken, en in deze procedure lag de focus op de rechtmatigheid van de maatregel sinds 1 januari 2025, het moment waarop het vorige onderzoek was gesloten.

De rechtbank overweegt dat de minister voldoende voortvarend moet handelen bij de uitzetting van eiser naar Algerije. Eiser betoogt dat de minister hierin tekortschiet, onder andere omdat er geen uitzettingshandelingen zijn verricht tijdens zijn strafrechtelijke detentie. De rechtbank stelt echter vast dat de toetsing zich beperkt tot de periode na 1 januari 2025 en dat de minister op dat moment voldoende stappen heeft ondernomen, zoals het voeren van een vertrekgesprek en het rappelleren bij de Algerijnse autoriteiten.

De rechtbank concludeert dat de minister niet in gebreke is gebleven en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 9 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de oplegging van deze maatregel van bewaring en het voortduren ervan al eerder getoetst bij de uitspraken van 23 september 2024, [1] 14 november 2024, [2] 23 december 2024 [3] en 8 januari 2025. [4]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 24 januari 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [5]
2. Uit de uitspraak van 8 januari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 1 januari 2025) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Algerije. Daartoe voert eiser allereerst aan dat de minister heeft nagelaten om tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser uitzettingshandelingen te verrichten. Daarnaast heeft de minister niet duidelijk gemaakt waarom de Algerijnse autoriteiten na bijna zeven maanden inbewaringstelling nog geen laissez-passer (lp) voor eiser hebben afgegeven, terwijl eiser wél medewerking verleent aan zijn uitzetting. Aangezien de Algerijnse autoriteiten snel overgaan tot de afgifte van een lp, werkt de minister onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt allereerst op dat zij enkel toetst of de maatregel van bewaring sinds het sluiten van het vorige onderzoek (op 1 januari 2025) rechtmatig is. Aangezien de strafrechtelijke detentie van eiser van voor dat moment is, laat de rechtbank zich niet uit over de vraag of de minister tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting. Daarnaast gaat de rechtbank niet mee in de stellingname van eiser dat hij (voldoende) meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank verwijst daartoe naar haar eerdere uitspraak van 8 januari 2025, rechtsoverweging 3.2. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. Zo blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 2 januari 2025 dat eiser (nog steeds) geen medewerking verleent aan zijn uitzetting en dat hij niet wil terugkeren naar Algerije maar in plaats daarvan naar Spanje wil vertrekken. Het enkel op vertrekgesprekken verschijnen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot de conclusie te komen dat eiser voldoende meewerkt aan zijn uitzetting. Van eiser mag meer worden verwacht.
3.2.
Verder blijkt uit de voortgangsrapportage van 21 januari 2025 dat de minister op 2 januari 2025 - zoals hierboven al is aangehaald - een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Ook blijkt uit diezelfde voortgangsrapportage dat de minister op 16 januari 2025 heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank wijst er daarbij ook nog op dat de maatstaf niet is of de minister voortvarender had kunnen handelen, maar dat het volstaat wanneer de minister voldoende voortvarend handelt. Daar is in dit geval aan voldaan. Verder maakt - zoals ook in de uitspraak van 8 januari 2025 is aangegeven [6] - de enkele stelling dat de Algerijnse autoriteiten snel overgaan tot de afgifte van een lp, niet dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Het ligt namelijk niet in de macht van de minister om aan eiser een lp te verlenen. De minister is daarvoor afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten en heeft, afgezien van de mogelijkheid om regelmatig bij hen te rappelleren, geen invloed op de snelheid waarmee de Algerijnse autoriteiten een aanvraag om een lp beoordelen. Aan de Algerijnse autoriteiten mag ook enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat eiser - zoals in rechtsoverweging 3.1 is overwogen - zelf geen stappen onderneemt om zijn terugkeer naar Algerije te bespoedigen, terwijl dit wel van hem mag worden verwacht.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 23 september 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6450.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19006
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 23 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22167.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 8 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:789.
5.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
6.Zie r.o. 5.1.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.