ECLI:NL:RBDHA:2025:14053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
NL25.6351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met vrees voor vervolging en besnijdenis van dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser heeft asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij vreesde voor vervolging in Nigeria vanwege zijn betrokkenheid bij illegale olie-aftap, de moord op de zoon van een stamhoofd, openstaande schulden bij een mensensmokkelaar, en zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had onderbouwd waarom de vrees van de eiser voor vervolging niet aannemelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond had afgewezen. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6351

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Met het besluit van 10 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.6352), op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Neng als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Op 17 juni 2019 heeft hij asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft op 1 november 2023 meegedeeld dat de aanvraag in de nationale procedure zal worden behandeld, nu eiser in het kader van de Dublinverordening niet tijdig aan Italië is overgedragen.
1.2.
Op 9 december 2019 heeft eiser aangifte gedaan van mensenhandel. Verweerder heeft de kennisgeving van aangifte aangemerkt als een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning voor het doel ‘humanitair tijdelijk’. Nadat het openbaar ministerie bij brief van 13 december 2019 te kennen had gegeven dat de zaak voortijdig wordt beëindigd omdat Nederland geen rechtsmacht heeft en eisers aanwezigheid in Nederland niet langer noodzakelijk is, heeft verweerder de reguliere verblijfsaanvraag bij besluit van 17 december 2019 afgewezen. Bij besluit van 20 februari 2020 heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser vreest bij terugkeer naar Nigeria voor problemen vanwege zijn werkzaamheden als illegale olie-aftapper. Soldaten van de JTF-militie hebben de apparatuur die werd gebruikt voor het aftappen van olie in brand gestoken en collega’s van eiser gedood dan wel gearresteerd. Eiser vreest voor de eigenaren van de apparatuur, omdat hij als assistent van zijn werkgever het huren van de apparaten regelde. De eigenaren hebben eisers broer en werkgever vermoord. Eiser vreest ook voor de Nigeriaanse overheid en militairen vanwege de illegale oliehandel en de brand die is ontstaan. Eiser is na deze gebeurtenis in [plaats] gaan wonen, waar hij een boetiekwinkel is begonnen. Nabij zijn winkel is de zoon van het stamhoofd van [plaats] vermoord. Eiser vreest voor de lokale politie van [plaats] en voor het stamhoofd, omdat iedereen in de omgeving ervan wordt verdacht zijn zoon te hebben vermoord en massaal wordt opgepakt, en het stamhoofd nog altijd op zoek is naar de dader. Met behulp van een mensensmokkelaar genaamd [persoon A] is eiser gevlucht naar Italië. Om [persoon A] af te betalen heeft eiser in Italië onder dwang gewerkt als drugsdealer. Nu eiser nog een openstaande schuld heeft, vreest hij bij terugkeer naar Nigeria ook voor [persoon A] . Daarnaast vreest eiser dat zijn dochter bij terugkeer naar Nigeria zal worden besneden. Ook heeft eiser zijn bekering naar het christendom en zijn vrees voor de moslimgemeenschap in Nigeria in dat verband, aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Het bestreden besluit
2.
2.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen door illegale olie-aftap;
problemen door de moord op de zoon van een stamhoofd;
problemen door openstaande schulden bij [persoon A] ;
bekering tot het christendom.
2.2.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en zijn bekering tot het christendom geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de andere asielmotieven niet geloofwaardig bevonden. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn bekering tot het christendom en ook niet dat eiser te vrezen heeft voor besnijdenis van zijn dochter. Er doet zich, aldus verweerder, geen asielgrond voor als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
De beoordeling van de beroepsgronden
Geloofwaardigheidsbeoordeling asiel in het algemeen
3. Eiser voert aan dat de geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder verricht op basis van Werkinstructie (WI) 2024/6 in strijd is met het Unierecht. In dit verband wijst eiser op het artikel in het tijdschrift Asiel- & Migrantenrecht (A&MR) 2025/1 van [persoon B] en [persoon C] (blz. 4 tot en met 13). Daarnaast wijst eiser op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 7 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:139 en ECLI:NL:RBDHA:2025:136.
3.1.
In het artikel uit A&MR wordt de algemene strekking van WI 2024/6 besproken. Het stuk biedt op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielaanvraag onzorgvuldig, onvoldoende gemotiveerd of in strijd met het Unierecht heeft plaatsgevonden. In dit verband verwijst de rechtbank naar de overwegingen van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, in de uitspraak van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3440, r.o. 4.5 en 4.6, en van zittingsplaats Utrecht in de uitspraak van 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10057, r.o. 7 tot en met 7.3, welke overwegingen de rechtbank onderschrijft.
3.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid problemen door illegale olie-aftap
4. Volgens eiser heeft verweerder zijn problemen vanwege illegale olie-aftap ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Hij stelt dat verweerder hem tijdens de gehoren had moeten confronteren met de tegengeworpen tegenstrijdigheid. Daarbij wijst eiser op artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ook baseert verweerder zijn standpunt ten onrechte op verklaringen die eiser destijds bij de politie heeft afgelegd in het kader van zijn aangifte wegens mensenhandel. Volgens eiser is dit onjuist, gelet op artikel 3.108d, vijfde lid, van het Vb, waarin is bepaald dat afgelegde verklaringen omtrent asielmotieven slechts onder voorwaarden mogen worden betrokken. Daarnaast stelt eiser dat hij destijds niet in de gelegenheid is gesteld om zijn aangifte te corrigeren of aan te vullen en hebben de toen gedane verklaringen slechts betrekking op de problemen die eiser ondervond met de mensensmokkelaar [persoon A] . Eiser stelt ook dat hem niet mag worden tegengeworpen dat hij de moord op zijn broer en werkgever niet met documenten kan onderbouwen. Verweerder miskent verder dat het tijdsverloop uitsluitend van belang is voor de beoordeling van de zwaarwegendheid van het relaas, en niet voor de beoordeling van de geloofwaardigheid ervan. Verder stelt eiser dat hij uitvoerig heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij de illegale oliehandel en dat zijn verklaringen aansluiten bij de beschikbare landeninformatie. Tot slot heeft eiser nieuwsartikelen overgelegd om te onderbouwen dat illegale oliehandel in Nigeria wijdverspreid is.
4.1.
Verweerder heeft dit asielmotief niet geloofwaardig geacht op de grond dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw.
4.2.
Aan dit standpunt heeft verweerder in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de periode waarin hij werkzaam is geweest in de olie-industrie. De rechtbank volgt verweerder hier in. In de aangifte bij de politie heeft eiser immers verklaard dat hij in de periode 2014–2015 werkzaam was in de illegale olie-industrie, terwijl hij in het kader van zijn asielprocedure heeft verklaard dat hij al van 2008 tot 2013–2014 betrokken was bij die oliehandel en daarna, tot zijn uitreis in 2015, niet meer. Dit is tegenstrijdig. Dat de verklaringen van eiser bij de politie zijn gedaan in het kader van zijn aangifte wegens mensenhandel, en dus niet in de onderhavige asielprocedure, neemt deze tegenstrijdigheid niet weg.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat hij tijdens het nader gehoor had moeten worden geconfronteerd met deze tegenstrijdigheid. Op grond van artikel 3.113, eerste lid, van het Vb is verweerder gehouden om eiser in de gelegenheid te stellen om zo volledig mogelijk de tot staving van zijn aanvraag noodzakelijke elementen aan te voeren, wat volgens dit artikellid onder meer inhoudt dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank strekt deze bepaling, gelet op haar formulering, niet zo ver dat verweerder verplicht zou zijn om eiser ook te confronteren met tegenstrijdigheden tussen zijn verklaringen tijdens de asielprocedure en verklaringen die in een geheel andere procedure zijn afgelegd, zoals in dit geval in het kader van een aangifte wegens mensenhandel bij de politie. Bovendien heeft eiser met de zienswijze de gelegenheid gehad om op deze tegenstrijdigheid te reageren.
De verwijzing naar artikel 3.108d, vijfde lid, van het Vb, treft ook geen doel. Dit artikel biedt een waarborg dat de korte opgave van asielmotieven in de aanmeldfase (artikel 3.108d, vierde lid, van het Vb) niet zonder meer mag worden betrokken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag. Deze bepaling ziet echter niet op verklaringen die in een ander verband zijn afgelegd, zoals in dit geval bij de politie in een aangifte wegens mensenhandel.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder niet ten onrechte tegengeworpen dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser wordt gezocht in verband met de gestelde problemen. Gezien het tijdsverloop sinds eisers vertrek uit Nigeria in 2015 en sinds de gestelde moord op zijn broer en de voormalig werkgever in 2017 respectievelijk 2018, heeft verweerder niet ten onrechte niet geloofwaardig gevonden dat eiser wordt gezocht. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eisers gestelde vrees hoofdzakelijk berust op vermoedens.
4.4.
Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij het gestelde overlijden van zijn broer en werkgever niet heeft onderbouwd. Met de enkele stelling dat deze omstandigheden niet op eiser persoonlijk zien, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen enkele onderbouwing hiervoor kan aanleveren.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom de gestelde problemen in verband met illegale oliewinning ongeloofwaardig zijn geacht. Dat illegale oliehandel wijdverspreid voorkomt in Nigeria, doet aan die beoordeling niet af.
4.6.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid problemen door de moord op de zoon van een stamhoofd
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn problemen door de moord op de zoon van een stamhoofd ongeloofwaardig heeft geacht. Volgens eiser is teveel gewicht toegekend aan het tijdsverloop en aan het ontbreken van onderbouwing van de arrestaties. Daarnaast stelt hij dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn verklaringen als ‘warrig’ zouden moeten worden aangemerkt. Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser online berichten overgelegd over de dood van de zoon van het stamhoofd, waarmee hij stelt een begin van bewijs te hebben geleverd.
5.1.
Verweerder heeft dit asielmotief niet geloofwaardig geacht op de grond dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat de verklaring van eiser dat over een periode van thans tien jaar iedereen die in [plaats] is geboren wordt opgepakt om zo de moordenaar te vinden, zodanig onrealistisch is dat deze, bij gebrek aan nadere toelichting of onderbouwing, niet gevolgd kan worden. Ten aanzien van de onderbouwing die eiser heeft overgelegd, stelt verweerder terecht dat daaruit niet blijkt dat al tien jaar lang mensen worden opgepakt vanwege de moord. Hoewel de rechtbank met eiser niet inziet dat hij warrig zou hebben verklaard over dit asielmotief – verweerder heeft dit op zitting ook niet goed duidelijk kunnen maken – is de rechtbank van oordeel dat verweerder gelet op het bovenstaande niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eisers verklaringen over dit asielmotief niet aannemelijk zijn.
5.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid problemen door openstaande schulden bij mensensmokkelaar
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn problemen met mensensmokkelaar [persoon A] ongeloofwaardig heeft geacht, althans dat verweerder zijn standpunt hierover ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Hij betwist onder meer dat sprake is van een tegenstrijdigheid tussen zijn verklaringen bij de politie en zijn verklaringen in de asielprocedure over de eerste contactmomenten met [persoon A] . Verweerder mag een eventuele tegenstrijdigheid ook niet tegenwerpen gelet op artikel 3.113 van het Vb en artikel 3.108d, vijfde lid, van het Vb. Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte het tijdsverloop sinds het laatste contact met [persoon A] heeft tegengeworpen, nu deze omstandigheid volgens hem niet uitsluit dat hij bij terugkeer alsnog problemen zal ondervinden vanwege de openstaande schuld. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op het algemeen ambtsbericht over Nigeria van januari 2023, de toelichting daarop van TOELT van 21 maart 2024, een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 24 juni 2024, alsmede op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1996.
6.1.
Verweerder heeft dit asielmotief ongeloofwaardig geacht op de grond dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, als bedoeld in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw
6.2.
Hieraan heeft verweerder allereerst ten grondslag gelegd dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij de mensensmokkelaar heeft leren kennen. Uit eisers verklaring bij de politie kan namelijk worden afgeleid dat hij contact kreeg met [persoon A] na zijn vertrek uit Nigeria, toen hij al in Libië was, terwijl hij tijdens zijn asielprocedure heeft verklaard dat [persoon A] hem had geholpen uit Nigeria te vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit inderdaad tegenstrijdig. De verwijzing van eiser naar de artikelen 3.113 en 3.108d, vijfde lid, van het Vb treft geen doel. Daartoe wordt verwezen naar wat hiervoor is overwogen onder 4.2. Ook in dit geval ziet de tegenstrijdigheid immers op verklaringen die eiser heeft afgelegd in een ander verband dan de asielprocedure, namelijk bij de politie in het kader van de aangifte wegens mensenhandel.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overige redenen van verweerder om dit asielmotief niet geloofwaardig te achten, evenwel niet deugdelijk gemotiveerd. Verweerder heeft tegengeworpen dat eiser in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor in de gegeven samenvatting van de problemen bij terugkeer geen melding heeft gemaakt van de gestelde problemen met [persoon A] , wat er volgens verweerder op duidt dat eiser zelf geen bijzondere aandacht voor dit asielmotief heeft. Hoewel de betreffende passage in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor inderdaad geen melding maakt van de problemen met [persoon A] , heeft eiser tijdens het nader gehoor en ook in het aanvullend gehoor wél uitdrukkelijk verklaard dat hij bij terugkeer naar Nigeria problemen verwacht vanwege zijn openstaande schuld bij de mensensmokkelaar. Zijn verklaringen over [persoon A] zijn ook zeer uitvoerig, onder meer over de opbouw van zijn schuld tijdens de reis en over hoe hij in Italië voor de mensensmokkelaar heeft moeten werken om die schuld af te lossen. Mede gelet daarop valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom verweerder zoveel gewicht toekent aan de omstandigheid dat deze problemen niet zijn genoemd in de samenvatting van eisers problemen in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Daarnaast heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij in 2019 voor het laatst contact had met [persoon A] en dat hij zegt [persoon A] ’s nummer niet meer te hebben en dat hij afstand heeft genomen van hem. De rechtbank is met eiser eens dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk is. Uit het ontbreken van contact met de mensensmokkelaar volgt namelijk niet zonder meer dat een vreemdeling geen problemen meer heeft vanwege een openstaande schuld. Gewezen wordt op overweging 4.3.1 van de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2025. Weliswaar gaat die uitspraak over de beoordeling van het reëel risico op ernstige schade door represailles van mensenhandelaren bij terugkeer naar Nigeria, maar naar het oordeel van de rechtbank is ook in het kader van de onderhavige geloofwaardigheidsbeoordeling relevant dat, zoals in die uitspraak ook is overwogen, uit beschikbare informatie blijkt dat Nigeriaanse mensenhandelaren tot het uiterste gaan om hun investering terug te krijgen. En verder dat er verschillende redenen kunnen zijn waarom een vreemdeling in Nederland geen contact heeft met de mensenhandelaar.
6.4.
Gelet op het voorgaande kent het bestreden besluit op de twee punten genoemd onder 6.3 een motiveringsgebrek.
6.5.
De beroepsgrond slaagt.
Vrees vanwege bekering tot het christendom
7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat hij bij terugkeer heeft te vrezen vanwege zijn bekering tot het christendom. Verweerder heeft onvoldoende betrokken dat eiser een zoon is van de ‘Malam’ – een positie binnen de islam, wat maakt dat eiser bekend is in de moslimgemeenschap. Eiser vreest bij terugkeer voor de moslimgemeenschap. Hij stelt in dit verband dat uit het algemeen ambtsbericht over Nigeria volgt dat bekeerlingen van de islam naar het christendom problemen ervaren vanuit de samenleving, zoals discriminatie en religieus geweld.
7.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vrees van eiser niet aannemelijk is. Eiser heeft geen concrete vrees geuit voor een specifiek persoon in verband met zijn bekering tot het christendom. Daarnaast heeft eiser niet concreet en aannemelijk gemaakt waarom hij vanwege zijn bekering te vrezen heeft voor vervolging door leden van de moslimgemeenschap. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht Nigeria uit 2023 volgt dat bijna de helft van de Nigeriaanse bevolking zich identificeert als christen en dat er in de verslagperiode van het ambtsbericht geen gevallen bekend waren van vervolging van bekeerlingen door de Nigeriaanse staat. Hoewel in paragraaf 3.3.2.1 van het ambtsbericht in verband met de bekering van de islam naar het christendom melding wordt gemaakt van problemen zoals afwijzing door familieleden en discriminatie bij de toegang tot familiegoederen, zoals land, het familiebedrijf of de erfenis, heeft eiser niet aan de hand van op hem betrekking hebbende persoonlijke feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat hij gediscrimineerd is of bij terugkeer zal worden vanwege zijn bekering. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eisers vrees bij terugkeer vanwege zijn bekering niet aannemelijk is.
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Besnijdenis dochter
8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn vrees voor besnijdenis van zijn dochter niet als zelfstandig asielmotief heeft beoordeeld. In het bestreden besluit volstaat verweerder ten onrechte met een verwijzing naar de motivering op dit punt in het besluit van eisers partner. Volgens eiser schiet die motivering overigens ook tekort. Ter onderbouwing verwijst hij naar informatie van VluchtelingenWerk Nederland.
8.1.
Tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor heeft eiser uitdrukkelijk zijn vrees geuit voor besnijdenis van zijn dochter. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor is dit nog eens benadrukt. Verweerder heeft in het bestreden besluit weliswaar een standpunt ingenomen over de aannemelijkheid van deze vrees, maar heeft voor de motivering daarvan volstaan met een verwijzing naar de motivering op dit punt in het besluit van eisers partner, [persoon D] . Eiser voert terecht aan dat die verwijzing voor zijn zaak niet volstaat. Hoewel in de besluitvorming van de partner hier en daar wordt verwezen naar eisers verklaringen, blijkt daaruit onvoldoende dat en op welke wijze eisers uitgebreide verklaringen bij de besluitvorming zijn betrokken. Het bestreden besluit kent daarom ook op dit punt een motiveringsgebrek.
8.2.
De beroepsgrond slaagt.
Uitkomst
9. Gelet op overwegingen 6.3 en 8.1, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10. Verweerder heeft de geconstateerde gebreken in de beroepsfase niet hersteld, zodat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kan laten. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb opdragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Dit nieuwe besluit dient binnen acht weken te worden genomen.
11. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.