ECLI:NL:RBDHA:2025:13073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
C/09/685876 / FA RK 25-3961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering met verzoek tot terugkeer van minderjarigen naar Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025 een beschikking gegeven in een procedure over internationale kinderontvoering. De vader heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn twee minderjarige kinderen, die zonder zijn toestemming door de moeder naar Egypte zijn meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen voor hun verblijf in Egypte hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend door beide ouders. De moeder is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 juni 2025, waarbij de vader en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder was niet aanwezig, ondanks dat zij op haar adres en via e-mail was opgeroepen. De rechtbank heeft de moeder de gelegenheid gegeven om haar standpunt kenbaar te maken, maar zij heeft geen reactie gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vasthouding van de kinderen in Egypte ongeoorloofd is, omdat dit in strijd is met het gezagsrecht van de vader. De rechtbank heeft daarom de onmiddellijke terugkeer van de kinderen gelast, met een uiterste datum van 28 juli 2025. De proceskosten worden gecompenseerd, en de moeder is verplicht om de kinderen terug te brengen naar Nederland of hen aan de vader af te geven indien zij dit nalaat.

Uitspraak

jjRechtbank Den HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 25-3961
Zaaknummer: C/09/685876
Datum beschikking: 11 juli 2025

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 27 mei 2025 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te [geboorteplaats 2] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres / verblijvende op een onbekend adres in Egypte.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift, met bijlagen.
Op 16 juni 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De moeder is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen op haar Brp-adres en op het van haar bekende e-mailadres – niet aanwezig en de rechtbank heeft ook geen bericht van de moeder ontvangen. Ter zitting is namens de Raad aangegeven dat er van de moeder nog een tweede e-mail adres bekend is. De rechtbank heeft de moeder na de zitting via dit tweede e-mailadres nogmaals in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het verzoekschrift en om haar standpunt kenbaar te maken, uiterlijk op 25 juni 2025. De rechtbank heeft binnen deze termijn echter geen reactie van de moeder ontvangen.
De rechtbank heeft de minderjarige kinderen niet uitgenodigd voor een kindgesprek omdat er van de moeder geen reactie is gekomen en de kinderen ook op een onbekend adres in Egypte verblijven.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, waarbij vader de minderjarigen zal ophalen om hen naar Nederland te brengen en de moeder te veroordelen om de kinderen daartoe aan de vader af te geven, samen met de originele paspoorten van de kinderen, zodat hij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Nederland, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en compensatie van de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, dan wel een beslissing door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
De moeder is niet in de procedure verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.

Feiten

- De vader en moeder zijn gehuwd op [datum] 2009 in [plaats 1] , Egypte.De vader, de moeder en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
- Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats 2] .
- De vader, de moeder en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
- De vader en de moeder oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit.
- De vader heeft de moeder toestemming gegeven om met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op vakantie te gaan naar Egypte van 15 februari 2025 tot en met 23 februari 2025. Op 15 februari 2025 heeft de moeder met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] de woning van partijen in [plaats 2] verlaten en is met hen naar Egypte vertrokken. De moeder, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn niet teruggekeerd naar Nederland.
- De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Beoordeling

Rechtsmacht en relatieve bevoegdheid
De vader heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van deze zaak kennis te nemen onweersproken gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag), de Uitvoeringswet en artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Echter, omdat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht in procesrechtelijke zin van openbare orde zijn, zal de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht ook ambtshalve aan de orde stellen.
Het gaat hier om een zogeheten ‘uitgaande zaak’, wat betekent dat de kinderen zijn overgebracht vanuit Nederland naar een ander land. Dit land – Egypte – is geen partij bij het Verdrag. De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt in dergelijke, niet door het verdrag bestreken gevallen geregeld door artikel 3 Rv.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, heeft de Nederlandse rechter in dit soort gevallen rechtsmacht als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
De woonplaats van verzoeker (de vader) is in Nederland. De rechtbank acht zich op grond hiervan bevoegd om op basis van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, van het verzoek tot teruggeleiding kennis te nemen en verwijst daartoe nog naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1085).
Hoewel Egypte geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen. Dit neemt niet weg dat de teruggeleidingsrechter in niet door het Verdrag bestreken gevallen van internationale kinderontvoering in het algemeen de nodige ruimte heeft om, indien daartoe aanleiding bestaat, af te wijken van de verdragsregeling (zie Hof Den Haag 19 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats en gezagsrecht
De vader heeft aangegeven dat de vader, de moeder en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in gezinsverband woonden in [geboorteplaats 2] en daar ook in de Basisregistratie personen staan ingeschreven. De kinderen gingen in [geboorteplaats 2] naar school. De moeder wilde met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] haar ouders in Egypte bezoeken. Dat gebeurde vaker en de vader heeft daarom net zoals de vorige keren toestemming voor de vakantie verleend. Blijkens de formulieren had de moeder toestemming om met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar Egypte te reizen van 15 februari 2025 tot en met 23 februari 2025. De vader is op 23 februari 2025 naar Düsseldorf gereden om de moeder en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] van het vliegveld op te halen, maar zij bleken niet op de terugvlucht te zitten. De vader kan de moeder en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] sindsdien niet (goed) meer bereiken; telefonische oproepen worden niet beantwoord. Via familie van de moeder heeft de vader inmiddels achterhaald dat de moeder niet voornemens is om met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] terug te keren naar Nederland. De vader heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] als vermist opgegeven, zodat zij via Interpol een Yellow Notice kunnen krijgen. Als [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gesignaleerd worden is er meer kans dat de vader op ondersteuning van de autoriteiten kan rekenen, met name wanneer de moeder met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] landsgrenzen passeert. Het is voor de vader daarom van belang dat hij beschikt over een document van de rechtbank waaruit volgt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] aan hem afgegeven moeten worden.
De vader heeft onweersproken gesteld dat de moeder met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zonder zijn toestemming niet teruggekeerd is naar Nederland na hun vakantie in Egypte. De rechtbank stelt vast dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onmiddellijk voor hun verblijf in Egypte hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. De achterhouding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in Egypte is dan ook gebeurd in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Nederlands recht. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de vasthouding van de minderjarige kinderen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in Egypte aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in Egypte en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in Egypte zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Teruggeleiding
Van dergelijke weigeringsgronden is niet gebleken. De rechtbank zal de teruggeleiding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] daarom bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de vader pas aan de orde komt als de moeder niet binnen twee weken na heden zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] terug te geleiden naar Nederland.
Schorsing tenuitvoerlegging
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een uitspraak in een eventueel hoger beroep in Egypte kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren daarom afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 28 juli 2025, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
naar Nederland uiterlijk op 28 juli 2025, waarbij de moeder [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de moeder nalaat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] terug te brengen naar Nederland, dat de moeder [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 28 juli 2025, opdat de vader [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zelf mee terug kan nemen naar Nederland;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2025.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.