ECLI:NL:RBDHA:2025:13066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
24/1390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot beëindiging huisvesting arbeidsmigranten door spoedeisende bestuursdwang

Op 18 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, een B.V., beroep aantekende tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland. Dit besluit betrof de toepassing van spoedeisende bestuursdwang om de huisvesting van arbeidsmigranten in een bedrijfsschuur te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De situatie werd als brandgevaarlijk beoordeeld, waardoor de spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was. Eiseres, als eigenaar van het perceel, werd terecht aangemerkt als overtreder. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten doen afzien van handhavend optreden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en zij kreeg geen gelijk in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/1390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland

(gemachtigden: mr. C.A. Manders-Chang, mr. K. Kayadelen en mr. T. Bender).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om door middel van spoedeisende bestuursdwang de huisvesting van personen in een bedrijfsschuur op het perceel [adres 1] te [plaats] te beëindigen. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college spoedeisende bestuursdwang heeft mogen toepassen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat sprake was van een overtreding en het college bevoegd was om handhavend op te treden. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie zo brandgevaarlijk was, dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was. Ook is eiseres, als eigenaar van het perceel, terecht aangemerkt als overtreder en zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Bij besluit van 5 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat de spoedeisende bestuursdwang terecht is toegepast.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres heeft [naam 1] hieraan deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook zijn namens het college de toezichthouders [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] verschenen.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

3. Op 17 november 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente Westland een controle uitgevoerd op het perceel [adres 1] te [plaats] . Blijkens de daarvan opgestelde rapportage is bij deze controle onder meer geconstateerd dat daar in strijd met het bestemmingsplan werknemers werden gehuisvest en de huisvestingsvoorzieningen niet voldeden aan vereisten uit het Bouwbesluit 20212 (hierna: Bouwbesluit) voor wat betreft ventilatie, daglicht en brandveiligheid. Dat laatste werd door de brandweer/veiligheidsregio bevestigd, waarna is besloten om de drie woonruimten waar de werknemers werden gehuisvest te sluiten en te verzegelen.
3.1.
Bij besluit van 25 november 2022 heeft het college deze beslissing op schrift gesteld. In dit besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [bedrijfsnaam 1] B.V. als eigenaar van het perceel is aan te merken als overtreder. Het college heeft verder toegelicht dat de drie woonruimten ten behoeve van het huisvesten van werknemers niet zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan en eiseres ook niet beschikt over een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik. Ook is niet voldaan aan diverse brandveiligheidseisen. Dat is in strijd met de Woningwet en het Bouwbesluit. Om te voorkomen dat het gevaar voor de gezondheid en veiligheid van mensen en objecten in de schuur als gevolg van het uitbreken van een brand zou voortduren is overgegaan tot directe beëindiging van de mogelijkheid tot overnachting in de schuur. De situatie was dermate gevaarlijk dat aan eiseres geen mogelijkheid is geboden om zelf maatregelen te treffen. Verder heeft het college toegelicht dat meer gewicht is toegekend aan de veiligheid van de aanwezige personen dan het belang van eiseres bij het voortduren van de overtreding.
3.2.
In het bestreden besluit van 5 februari 2024 heeft het college een eerder genomen beslissing op bezwaar van 11 januari 2024 ingetrokken, maar het bezwaar van eiseres alsnog ongegrond verklaard. Het bestreden besluit komt inhoudelijk overeen met de eerder genomen beslissing op bezwaar maar is gericht aan eiseres, in plaats van aan [bedrijfsnaam 1] B.V.. [naam 1] heeft ter zitting bevestigd dat hij alleen namens eiseres tegen dit besluit beroep instelt.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder bestuursdwang is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht op die last van toepassing tot het tijdstip waarop de last onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd, dan wel de last is ingetrokken of is komen te vervallen.
4.1.
De besluit over het toepassen van de spoedeisende bestuursdwang is op
25 november 2022 genomen. Dat betekent dat in deze zaak de destijds geldende bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Woningwet en het Bouwbesluit van toepassing blijven.
Overtreding en spoedeisendheid
5. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast. Volgens eiseres waren er geen brandgevaarlijke situaties en was er ook geen strijd met het bestemmingsplan. Van een overtreding van de Wabo, de Woningwet of het Bouwbesluit kan dan ook geen sprake zijn, aldus eiseres. Verder was de situatie op het bedrijf al langer bij het college bekend en was er geen sprake van spoed. Dat blijkt volgens eiseres ook uit het gegeven dat de schriftelijke bevestiging van het besluit om bestuursdwang toe te passen lang op zich liet wachten.
5.1.
Het college stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat sprake is van meerdere overtredingen en dat de situatie zo brandgevaarlijk was dat direct moest worden ingegrepen. Het college heeft eerder in de procedure aangegeven dat het gebruik in strijd met het bestemmingsplan niet aan het handhavend optreden ten grondslag heeft gelegen. Op de zitting bij de rechtbank heeft het college verduidelijkt dat óók het strijdig gebruik ten grondslag ligt aan het handhavend optreden, maar dat de spoedeisendheid volgt uit de overtredingen van het Bouwbesluit.
5.2.
Artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last".
Het tweede lid luidt: "Indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt".
5.3.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Op het perceel [adres 1] te [plaats] rust op grond van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” de enkelbestemming “Agrarisch – Glastuinbouw”. Eiseres betoogt dat het huisvesten van tijdelijk werkzame arbeidskrachten binnen de bestemming glastuinbouw valt of in ieder geval had moeten leiden tot een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik via een binnen- of buitenplanse vrijstelling. Dat laatste punt zal de rechtbank bespreken bij de vraag of sprake is van concreet zicht op legalisatie.
5.3.1.
Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Glastuinbouw" (A-GT) aangewezen gronden bestemd voor:
a. een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1;
b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes);
c. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
d. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;
e. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. het wonen in een bij een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning;
[…].
5.3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsmigranten waren gehuisvest in een bedrijfsschuur en dus niet in een bestaande bedrijfswoning. Nu een andere vorm van wonen/huisvesting niet is toegestaan binnen deze bestemming volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan.
5.4.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Bouwbesluit is overtreden. Uit de rapportage van de toezichthouder van het college van 21 november 2022 en het opnamerapport brandveiligheidsonderzoek van Veiligheidsregio Haaglanden van 17 november 2022 blijkt onder meer dat in de bedrijfsschuur aan de [adres 1] drie woon/slaapvertrekken, een woonkamer, douches, en een wasruimte zijn gerealiseerd. Bij deze inspectie zijn onder meer de volgende bevindingen gedaan:
- in de drie woonvertrekken zijn geen brandblussers/rookmelders/vluchtaanduiding aanwezig;
- de mechanische afvoer blaast de bedrijfsschuur in i.p.v. naar buiten;
- de daglichttoetreding in de woonvertrekken 1 en 2 voldoet niet aan het Bouwbesluit;
- de woonfunctie ligt in hetzelfde brandcompartiment als de industriefunctie;
- de vluchtroute loopt door het brandcompartiment van de industriefunctie;
- in de kas waar wooneenheden zijn gecreëerd, zijn gevaarlijke en brandbare stoffen opgeslagen;
5.4.1.
Het college heeft in het besluit van 25 november 2022 toegelicht dat daarom niet is voldaan aan de volgende voorschriften uit het Bouwbesluit 2012: artikel 2.9, 2.10, 2.11, 2.12 (tijdsduur van bezwijken), artikel 3.28, eerste lid (luchtverversing), artikel 3.74, eerste lid (daglichttoetreding), artikel 6.1, eerste lid en 6.5 (verlichtingsinstallatie en voorziening tijdens verduistering), artikel 6.7, eerste lid (veilige energievoorziening), artikel 7.1, eerste lid en 7.11 eerste lid (brandgevaarlijke situatie voorkomen en veilig kunnen vluchten).
5.4.2.
Eiseres betoogt in haar beroepschrift in zijn algemeenheid dat wel is voldaan aan alle voorschriften uit het Bouwbesluit. Zo zouden alle kamers voorzien zijn van rookmelders, van 60 minuten brandwerende wanden en een brandvertragend doek, zijn er overal brandblussers geplaatst door een erkende installateur en is er geen openvuur in de keuken. Verder waren volgens eiseres nooduitgangen aanwezig en gaat er geen enkel gevaar uit van de opgeslagen vaste meststoffen. Specifiek met betrekking tot de [adres 1] in [plaats] stelt eiseres zich op het standpunt dat de ruimtes zijn aangepast door een installateur die NEN-gecertificeerd is en de ruimtes zijn ingericht conform de geldende normen. Eiseres heeft echter geen enkele onderbouwing of bewijs geleverd voor haar stellingen. Het enkele ontkennen of betwisten van de door het college geconstateerde overtredingen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Met de in de rapportages en besluiten beschreven overtredingen heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat sprake was van overtredingen van het Bouwbesluit. Het college was daarom bevoegd om ook tegen deze overtredingen handhavend op te treden.
5.5.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van het college dat de situatie zo onveilig was dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was. Het college heeft zich op dat punt mogen baseren op onder 5.4. en 5.4.1. beschreven bevindingen in de rapporten van de toezichthouder en de Veiligheidsregio. De rechtbank acht in dat kader van belang dat in het opnamerapport van het brandveiligheidsonderzoek van de Veiligheidsregio is opgenomen dat een hersteltermijn niet aan de orde is omdat de situatie dusdanig onveilig is dat de ruimte niet geschikt is om daarin te mogen wonen, met name vanwege het ontbreken van een extra beveiligde vluchtroute die niet door het brandcompartiment van de industriefunctie loopt. Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 mei 2019 [1] , waarin de Afdeling acute sluiting gerechtvaardigd vond omdat uit rapportages van de brandweer niet zozeer bleek dat er een groter risico op brand was, maar wel dat het uitbreken van brand tot zeer risicovolle situaties en onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De rechtbank is van oordeel dat dat ook in deze zaak aan de orde is. Eiseres heeft geen rapport van een deskundige overgelegd waaruit blijkt dat het risico door de Veiligheidsregio is overschat. Eiseres heeft ook niet op een andere manier onderbouwd dat geen sprake was van een spoedeisend geval. Het enkele ontkennen van de brandgevaarlijke situatie vindt de rechtbank onvoldoende. Gelet hierop heeft het college het door eiseres gedane voorstel om binnen vier weken aan alle aanwijzingen te voldoen – nog afgezien van de vraag of dat überhaupt mogelijk was – in redelijkheid van de hand gewezen.
5.6.
Voor zover eiseres betoogt dat het te lang heeft geduurd voordat het college het toepassen van de bestuursdwang op schrift heeft bevestigd, overweegt de rechtbank het volgende. De wet schrijft voor dat – als een besluit niet kan worden afgewacht – zo spoedig mogelijk na het toepassen van bestuursdwang alsnog een besluit wordt bekendgemaakt [2] . Uit het dossier blijkt dat bestuursdwang is toegepast op 17 november 2022 en dit schriftelijk is bevestigd in het besluit van 25 november 2022. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste om het besluit zo spoedig mogelijk bekend te maken. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat zelfs als het college te laat zou zijn geweest met het bekendmaken van het besluit, een schending van artikel 5:31, tweede lid van de Awb op zichzelf nog niet betekent dat daardoor de beslissing tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang alsnog onrechtmatig wordt [3] .
5.7.
De beroepsgrond slaagt niet.
Overtreder?
6. Eiseres betoogt dat het college haar in het bestreden besluit ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder. In dat verband wijst zij erop dat de tuinbouwbedrijven krachtens huur- of pachtovereenkomst in gebruik zijn bij de Commanditaire Vennootschap [bedrijfsnaam 2] . Deze vennootschap exploiteert de bedrijven waar de tijdelijke arbeidsmigranten waren gehuisvest. Eiseres betoogt dat zij daarom niet bij machte was om een einde te maken aan de overtreding.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit het Kadaster blijkt dat eiseres ten tijde van het nemen van het bestreden besluit eigenaar was van het perceel [adres 1] . Als eigenaar van het perceel is eiseres verantwoordelijk voor het gebruik van de woonruimten en heeft zij het in haar macht om de overtredingen te beëindigen, aldus het college.
6.2.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [4] is de overtreder, gelet op artikel 5:1, tweede lid, van de Awb, degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift schendt. Dit is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
6.3.
De Afdeling is in haar uitspraken van 31 mei 2023 [5] ingegaan op de vereisten voor functioneel daderschap. Uit deze uitspraken valt af te leiden dat als overtreder kan worden aangemerkt degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in beginsel reeds sprake als de overtreder is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om wederrechtelijke handelingen te voorkomen. [6]
6.4.
Eiseres heeft niet betwist dat zij eigenaar is van het perceel en het tuinbouwbedrijf aan de [adres 1] , te [plaats] . De overtreding houdt direct verband met de manier waarop het perceel/het bedrijf wordt gebruikt. Een eigenaar kan in de regel beschikken over de wijze van gebruik van zijn eigendom, ook als hij deze heeft verhuurd of verpacht. Dat kan bijvoorbeeld door daar in een contract bepalingen over op te nemen. In dat opzicht had eiseres als eigenaar beschikkingsmacht over het gebruik van het perceel/bedrijf. Dat eiseres op de hoogte was van deze handelingen en ze ook heeft aanvaard blijkt naar het oordeel van de rechtbank reeds uit het gegeven dat de bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres ( [naam 1] ) ook de bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijfsnaam 3] B.V. en [bedrijfsnaam 4] B.V., die vervolgens weer bestuurder en enig aandeelhouder zijn van [bedrijfsnaam 5] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V., die beide vennoot waren in de Commanditaire Vennootschap. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college eiseres terecht heeft aangemerkt als overtreder.
6.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden – kader
7. Bij handhavingsbesluiten geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Bijzondere omstandigheden: Concreet zich op legalisatie?
8. Eiseres betoogt dat het college had moeten afzien van handhavend optreden omdat er concreet zicht is op legalisatie. In dat kader wijst zij erop dat het college nieuw beleid heeft voor de huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijven. Volgens eiseres past de huisvesting zoals die was ingericht binnen dit nieuwe beleid. Eiseres heeft nieuwe aanvragen ingediend, die volgens haar ongetwijfeld tot vergunningverlening zullen gaan leiden. Ook lopen er bij de rechtbank nog procedures om alsnog omgevingsvergunningen te krijgen voor de woonunits.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat van concreet zicht op legalisatie geen sprake is, omdat zij niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen voor huisvesting in deze vorm.
8.2.
De rechtbank overweegt het volgende. Het college heeft te kennen gegeven geen omgevingsvergunning te willen verlenen voor het bewonen van de bedrijfsschuur in strijd met de regels van het bestemmingsplan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [7] , volstaat in beginsel het enkele feit dat het college niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. De rechtbank heeft geen reden om daar in dit geval anders over te oordelen. Het beroep waar eiseres het in haar beroepschrift over heeft is inmiddels door deze rechtbank ongegrond verklaard in de uitspraak van 13 maart 2024 [8] en gaat over de vier woonunits op de percelen [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] en dus niet over het perceel waar dit beroep op ziet. Dat er nog een hogerberoepsprocedure loopt en eiseres en het college inmiddels weer met elkaar om tafel zitten om tot een oplossing te komen voor de huisvestingsproblematiek, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er concreet zicht is legalisatie van de huisvestingssituatie zoals die door het college is aangetroffen op 17 november 2022.
8.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden – evenredigheid?
9. Eiseres betoogt dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is. Volgens haar had het college moeten volstaan met het geven van aanwijzingen. Als er al brandonveilige situaties waren, had eiseres die per direct opgelost. Verder plaatst eiseres kanttekeningen bij de manier waarop de bestuursdwang is uitgevoerd. Ook wijst eiseres erop dat zij al vele malen de nijpende huisvestingsproblemen aan de gemeente heeft voorgelegd. De gemeente heeft de concrete plannen van eiseres jarenlang op hun beloop gelaten. Omdat de gemeente het al meer dan 10 jaar lang laat afweten, heeft eiseres haar personeel tijdelijk op deze wijze moeten huisvesten.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de situatie dermate onveilig was dat direct actie nodig was. In dat verband heeft het college erop gewezen dat niet alle brandonveilige aspecten per direct waren op te lossen, en het toepassen van spoedeisende bestuursdwang mede daarom gerechtvaardigd was. Daarbij komt dat de situatie gevaarlijk was voor een ieder die zich in genoemde ruimten ophield. Het college heeft daarom aan het beschermen van de gezondheid en veiligheid van deze mensen zwaarder gewicht toegekend dan aan het belang van eiseres bij het voortduren van de overtreding.
9.2.
De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar de overwegingen 5-5.6, waarin is geoordeeld dat het college voldoende heeft onderbouwd dat de (brand-)veiligheid in het geding was en de situatie spoedeisend was. De rechtbank is van oordeel dat het college in de belangenafweging in redelijkheid meer gewicht heeft toegekend aan de gezondheid en veiligheid van de in het pand gehuisveste personen, dan aan het belang van eiseres bij het voortzetten van de overtreding. Dat – zoals eiseres betoogt – de bestuursdwang op brute wijze zou zijn toegepast en tot mensonwaardige situaties zou hebben geleid, heeft eiseres niet onderbouwd. Ook anderszins in daar naar het oordeel van de rechtbank niet van gebleken. Ook blijkt niet dat eiseres door het handhavend optreden van het college onevenredig in haar bedrijfsvoering is geraakt.
9.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden - schending van het vertrouwensbeginsel?
10. Eiseres betoogt dat wethouder [wethouder] al ruim voor 31 januari 2022 (het einde van de begunstigingstermijn voor de woonunits aan de [adres 2] , [adres 3] , [adres 5] , en [adres 4] , te [plaats] ) had aangegeven dat de units konden blijven staan en bewoond konden blijven. Als dat niet zo was had eiseres bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gevraagd om herziening van de uitspraak van 16 juni 2021 [9] . De gemeente was ook op de hoogte dat ook ná 31 januari 2022 nog arbeidsmigranten werden gehuisvest in de woonunits en heeft nooit gewaarschuwd dat het gebruik van de units niet in orde was.
10.1
De rechtbank overweegt dat dit betoog in het beroepschrift van eiseres niet relevant is in deze zaak. Het gaat in deze zaak immers om de uitvoering van spoedeisende bestuursdwang in verband met overtredingen van het Bouwbesluit en het bestemmingsplan op het adres [adres 1] en niet om de eerder opgelegde lasten onder dwangsom voor de vier woonunits.
10.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Gang van zaken in de bezwaarfase
11. Eiseres betoogt dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig is geweest. Het verweerschrift van het college werd namelijk pas vlak voor de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften overgelegd en op de dag van de hoorzitting kwam het college zelfs nog met een nader verweerschrift. Eiseres heeft daar niet meer goed op kunnen reageren.
11.1.
De rechtbank overweegt het volgende. De hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden op 20 februari 2023. Uit het dossier blijkt dat het college op 6 februari 2023 een verweerschrift naar de commissie bezwaarschriften heeft verzonden. Eiseres heeft dit verweerschrift ook tijdig ontvangen, want zij heeft daar op gereageerd met een aanvullend bezwaarschrift op 16 februari 2023. Daarin heeft eiseres ook geschreven dat zij volstaat met deze schriftelijke toelichting en afziet van het recht om de hoorzitting van
20 februari 2023 bij te wonen. Het college heeft zich wél laten vertegenwoordigen op de hoorzitting en heeft daar een schriftelijke reactie overgelegd waarin is ingegaan op het aanvullende bezwaarschrift van 16 februari 2023. De rechtbank vindt deze gang van zaken niet onzorgvuldig. Het college is niet verplicht om schriftelijk verweer te voeren en had er bijvoorbeeld ook voor kunnen kiezen om tijdens de hoorzitting mondeling te reageren op het bezwaar van eiseres. Dat eiseres niet op de hoorzitting aanwezig was en dus ook niet heeft kunnen op de schriftelijke reactie die het college daar heeft overgelegd, is haar eigen keuze geweest en kan het college niet worden aangerekend.
11.2.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Artikel 5:31, tweede lid, van de Awb
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1245
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2005.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2501
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1175).