ECLI:NL:RBDHA:2025:13043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
NL23.15848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een minderjarige Somaliër en de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen door de rechtbank

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige Somaliër, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De eiser, geboren in 2005, had zijn aanvraag ingediend op 6 maart 2022, maar deze was door de Minister van Asiel en Migratie op 9 mei 2023 afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Roermond, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.L.J.M. Wilhelmus, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. I.A.G. Lodders.

De rechtbank concludeerde dat de verweerder de eiser zorgvuldig had gehoord, maar dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van de eiser niet voldoende was. De eiser had verklaard dat hij bedreigd was door Al-Shabaab, maar de rechtbank oordeelde dat de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen niet verschoonbaar waren, ook niet gezien zijn minderjarigheid. De rechtbank stelde vast dat de dood van de vader van de eiser door Al-Shabaab relevant was voor de beoordeling van het risico op ernstige schade bij terugkeer naar Somalië, maar dat de verweerder dit niet voldoende had meegewogen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de actuele situatie en de risico's voor de eiser bij terugkeer naar Somalië opnieuw moeten worden beoordeeld. De rechtbank wees ook proceskosten toe aan de eiser, die op € 1.814,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15848

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum] 2005, Somalische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder,
(gemachtigde: mr. I.A.G. Lodders).

Procesverloop

Eiser heeft op 6 maart 2022 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 9 mei 2023 afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en tevens bepaald dat aan eiser geen verblijfsvergunning op reguliere gronden wordt verleend en geen uitstel van vertrek wordt verleend. Het besluit van 25 augustus 2023 omvat een terugkeerbesluit waarin Somalië als land van bestemming is aangemerkt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn vader is vermoord door Al-Shabaab. Daarna heeft Al-Shabaab ook eiser bedreigd omdat hij weigerde voor Al-Shabaab te werken. Eiser weet niet precies wanneer dit is gebeurd. Al-Shabaab is later een keer naar eiser toegekomen en toen heeft hij geen ‘nee’ gezegd tegen hen. Eiser heeft dit thuis aan zijn moeder verteld en hij is daarna vertrokken omdat hij niet veilig meer was. Wanneer de bedreigingen van Al-Shabaab waren, kan hij zich niet meer precies herinneren. Eiser vreest dat hij bij terugkeer gedood zal worden door Al-Shabaab.
2. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- gestelde benaderingen door Al-Shabaab;
- de dood van de vader van eiser.
3. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, evenals de verklaringen van eiser dat Al-Shabaab zijn vader heeft gedood geloofwaardig. De gestelde benaderingen door Al-Shabaab acht verweerder ongeloofwaardig. Eiser heeft volgens verweerder tegenstrijdig verklaard over de eerste keer dat hij door hen benaderd is. Eiser heeft namelijk eerst gesteld dat hij twee keer in persoon is benaderd door Al-Shabaab, maar later heeft hij verklaard dat de eerste keer telefonisch was en dat alleen de tweede keer in persoon was. Voor deze tegenstrijdige verklaringen heeft hij geen deugdelijke verklaring gegeven, terwijl dat volgens verweerder wel van hem verwacht mag worden nu dit de kern betreft van zijn asielrelaas. Dit doet volgens verweerder afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Dat er verwarring is ontstaan, volgt verweerder niet, omdat nergens uit blijkt dat eiser de vragen niet heeft begrepen. Eiser heeft volgens verweerder geen consistente verklaringen afgelegd over de reden waarom hij Somalië heeft verlaten. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser tussen de eerste en tweede benadering persoonlijke problemen heeft ondervonden met Al-Shabaab. Hij kon dus een periode in Somalië verblijven zonder problemen en dat zegt iets over de geloofwaardigheid van zijn problemen. Dat eiser hoopte dat ze hem met rust zouden laten na de eerste keer, is geen afdoende verklaring voor verweerder. Verder acht verweerder de verklaringen van eiser over de tweede benadering summier. Uit zijn verklaringen blijkt niet dat het personen van Al-Shabaab waren die hem hebben benaderd. Verweerder heeft bij het stellen van de vragen rekening gehouden met de leeftijd van eiser. De verwijzing naar landeninformatie treft volgens verweerder geen doel. Verder blijkt uit die informatie dat Al-Shabaab in Mogadishu aanwezig is, maar er niet de macht in handen hebben. Zij richten zich er vooral op mensen die geassocieerd worden met de Somalische overheid, en dat geldt dus niet voor eiser. De geloofwaardig geachte elementen (te weten de dood van zijn vader) is destijds voor eiser geen reden geweest om Somalië te ontvluchten. Hij kon er nog enkele jaren wonen zonder problemen. Al-Shabaab richt zich op alle leeftijden, dus niet valt in te zien dat hij gespaard zou zijn gebleven. Dit maakt het onvoldoende zwaarwegend. Voor Somalië gelden geen kwetsbare minderheidsgroeperingen. Dat eiser in het Westen is geweest is onvoldoende om niet terug te kunnen keren. Voor wat betreft artikel 8 van het EVRM heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat van ene hechte persoonlijke band tussen eiser en zijn oom en tante niet gebleken is, dit heeft eiser niet onderbouwd, net zomin als hij onderbouwd heeft dat zijn scholing en lid van zijn van de voetbalclub leiden tot een schrijdende situatie. Verder heeft verweerder de verklaringen van eiser getoetst aan het beleid voor alleenstaande minderjarigen en die toetsing heeft niet geleid tot de conclusie dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Ook heeft verweerder gekeken of er sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die leiden tot een andere belangenafweging, maar dat is volgens verweerder niet het geval. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die leiden tot een zodanig onevenredig nadeel van eiser dat deze belangenafweging alsnog zou moeten leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Verder zijn de banden van eiser in Somalië beduidend sterker dan de banden die hij met Nederland heeft. Doordat zijn familie er nog woont, is terugkeer in zijn belang omdat op die manier een snelle hereniging plaatsvindt. Nu verweerder de benadering door Al-Shabaab ongeloofwaardig acht, wordt niet ingezien waar zijn moeder eiser voor zou moeten beschermen. Er is adequate opvang voor hem. Dat eiser er geen zicht heeft op scholing, is door hem niet toegelicht. Verweerder heeft zich aldus op het standpunt gesteld dat eiser, ondanks de geloofwaardig geachte elementen, niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van zijn persoonlijke situatie een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Somalië. Verweerder komt daarom tot het oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij handhaaft wat hij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht en wijst naar de zienswijze. Eiser voert verder aan dat ten onrechte door verweerder niet eens is overwogen om hem het voordeel van de twijfel te gunnen. Eiser heeft al uitgelegd hoe de twee benaderingen van Al-Shabaab zijn gegaan. Verweerder blijft ten onrechte stellen dat er sprake is van een tegenstrijdigheid. Het is een misverstand en eiser heeft daar een verklaring voor gegeven. De vraagstelling tijdens het gehoor kan verwarrend zijn geweest, zeker zijn leeftijd en opleidingsniveau in aanmerking nemende. Eiser heeft tijdens het gehoor ook aangegeven dat hij het lastig vond. Er wordt door verweerder geen rekening gehouden met de correcties en aanvullingen en ook niet met het feit dat het misverstand al tijdens het nader gehoor is opgehelderd. Eiser snapt niet altijd alles, maar zegt dit niet uit zichzelf. Medifirst heeft ook beperkingen waargenomen die relevant zijn voor het horen en beslissen en daar heeft verweerder ook geen rekening mee gehouden, net zomin als met het gegeven dat hij minderjarig is. Bij minderjarigen geldt een lagere drempel voor de geloofwaardigheid een aannemelijkheid. Eiser verwijst naar de EASO-guidelines. Dat eiser summier zou hebben verklaard over de tweede benadering door Al-Shabaab is zowel in het gehoor als in het voornemen niet aan de orde geweest en wordt hem nu ten onrechte in het bestreden besluit verweten. De benadering door Al-Shabaab is bekend en bij een gedwongen terugkeer is het aannemelijk dat hij benaderd wordt door Al-Shabaab. Eiser is een minderjarige, met een eigen referentiekader. Dat hij na de dood van zijn vader niet meteen is gevlucht, wil niet zeggen dat de dood van zijn vader niet voldoende zwaarwegend is. Hij heeft zelf problemen met Al-Shabaab ondervonden en hij zal bij gedwongen terugkeer niet veilig voor ze zijn. Verder verwijst eiser naar de brief van het gezin waar hij verblijft. Uit die brief blijkt van een hechte persoonlijke band. Eiser voelt zich eindelijk veilig en heeft een normaal leven, zonder angst. Hij gaat naar school. Dat kan hij in Somalië niet en gelet op artikel 8 van het EVRM kan dat een reden zijn om aan hem verblijf toe te staan. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder er rekening mee heeft gehouden dat eiser minderjarig is en er blijkt ook niet uit hoe de belangen van het kind zijn meegewogen en welke kaders zijn bedoeld. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom het verblijf in Nederland, bij zijn familie, niet kan opwegen tegen zijn verblijf in Somalië. Eiser verwijst naar de brief van zijn voogd. Eiser heeft in zijn jonge leven al heel wat moeten meemaken. Dat hij 14 jaar in Somalië heeft gewoond wil niet zeggen dat de band met Somalië groter en hechter is dan met Nederland. Bij een gedwongen terugkeer ligt inlijving door Al-Shabaab op de loer en daar gaat de besluitvorming ten onrechte aan voorbij. Verder is scholing een van de basisrechten van een kind en dat is in de afweging van de belangen niet meegenomen. Verweerder heeft ten onrechte een terugkeerbesluit genomen en is er ten onrechte van uit gegaan dat er voor eiser adequate opvang is in Somalië. Verder is niet te volgen dat hij, als minderjarige, in het SIS is gesignaleerd. Bij een gedwongen terugkeer loopt eiser zonder meer risico zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder eiser zorgvuldig heeft gehoord en dat uit het gehoor duidelijk blijkt dat de hoormedewerker zich realiseert dat het horen van minderjarigen met meer waarborgen moet zijn omgeven. Op grond van de gehoorverslagen stelt de rechtbank vast dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven dat een minderjarige vreemdeling meer uitleg over de vragen behoeft en dat vragen soms ook op andere wijze moeten worden geformuleerd. De hoormedewerker heeft zich bovendien kenbaar vergewist of de vragen voor eiser duidelijk waren en heeft eiser ruim voldoende in de gelegenheid gesteld om vragen te beantwoorden en op een later moment aan te vullen, te wijzigen of te nuanceren. De hoormedewerker heeft eiser ook gewezen op de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen en heeft eiser voldoende gelegenheid gegeven om uit te leggen wat de oorzaak van deze tegenstrijdige verklaringen is. Verweerder mag dan ook uitgaan van de verklaringen zoals die zijn weergegeven in de gehoorverslagen.
6. Eiser heeft ter zitting op vragen van de rechtbank, anders dan zijn standpunt in de beroepsgronden, erkend dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de bedreigingen die hij persoonlijk zou hebben gekregen van Al-Shabaab. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze tegenstrijdige standpunten niet mogen worden tegengeworpen omdat hij minderjarig was ten tijde van de gehoren en dus ook minderjarig was ten tijde van de bedreigingen. Verweerder moet rekening houden met het referentiekader van eiser en dus met zijn leeftijd, het Medifirst-advies en de omstandigheid dat hij al veel heeft gemaakt in zijn leven. De rechtbank overweegt dat verweerder inderdaad rekening moet houden met het referentiekader van de vreemdeling bij zowel het horen als bij het verrichten van de geloofwaardigheidsbeoordeling. Eiser was 16 jaar en dus minderjarig toen hij werd gehoord. Verweerder moet hiermee rekening houden, maar dit betekent niet dat van eiser niet kan worden verwacht dat hij op hoofdlijnen consistent kan verklaren. In hoeverre het referentiekader en ook de minderjarigheid moet worden betrokken en in hoeverre dit de geloofwaardigheidsbeoordeling regardeert is ook afhankelijk van de aard van de verklaringen en meer in het bijzonder het onderwerp waarover wordt verklaard. In dit geval legt eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij tweemaal persoonlijk is bedreigd door Al-Shabaab en verklaart eiser hierover tegenstrijdig. De tegenstrijdigheid houdt verband met de vraag of eiser de eerste keer een bedreigend telefoontje heeft gehad of dat hij in persoon is bedreigd doordat mannen hem hebben aangesproken en daarbij hebben bedreigd. De verschillen tussen deze verklaringen zijn dermate groot dat deze niet kunnen worden verklaard door de enkele minderjarigheid. Een 16-jarige jongen mag in beginsel in staat worden geacht om zich te kunnen herinneren of hij een telefonische bedreiging heeft ontvangen of dat volwassenen hem als kind ‘live’ hebben bedreigd. De impact die een dergelijke bedreiging heeft zal zeer groot zijn maar ook zijn ingegeven door een werkelijke confrontatie met de daders van deze bedreiging. Dat eiser hierover tegenstrijdig verklaart kan niet worden verklaard vanuit de enkele minderjarigheid, mede gelet op de leeftijd die eiser had ten tijde van de verklaring en gelet op de impact van deze verklaring. Dat Medifirst heeft opgeschreven dat eiser heeft gezegd dat hij geen exacte data kan benoemen en dat hij moeite heeft met lezen en schrijven, zijn omstandigheden die moeten worden betrokken bij het beoordelen de geloofwaardigheid, maar kunnen niet, ook niet in onderlinge samenhang, verschonend zijn voor de tegenstrijdigheden. Ook indien eiser wat minder snel van begrip zou zijn, zoals door eiser wordt gesuggereerd, kan dat niet verklaren dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de kern van zijn relaas. Eiser heeft dus op een wezenlijk onderdeel van zijn asielrelaas, de persoonlijke bedreiging, tegenstrijdig verklaard en dit is niet verschoonbaar. Eiser heeft niet uitgelegd waarom verweerder hem ‘het voordeel van de twijfel’ moet geven. Verweerder is niet verplicht om eiser te geloven enkel omdat hij minderjarig is. Verweerder mag gelet op deze tegenstrijdigheden het relaas ongeloofwaardig achten voor zover dit op gestelde benaderingen door Al-Shabaab ziet. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser op meerdere onderdelen die verband houden met deze kern van zijn relaas (ook) tegenstrijdig heeft verklaard en verweerder dat niet heeft tegengeworpen. Dat eiser het lastig heeft gevonden om te verklaren is evenmin verschonend. Het lastig vinden om te verklaren dat je bent bedreigd kan immers meerdere oorzaken hebben. De rechtbank heeft dit alles aan eiser voorgehouden ter zitting en eiser in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Eiser heeft daarop aangegeven dit niet te willen.
7. Verweerder heeft dus het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig mogen achten en hoeft eiser geen verblijfsvergunning te verlenen op grond van de ongeloofwaardige verklaringen van eiser dat hij zelf is bedreigd. Dit betekent echter niet dat verweerder kan volstaan met deze vaststelling. Verweerder dient immers ook na te gaan of eiser een reëel risico loopt op ernstige schade in verband met willekeurig geweld. Verweerder voert geen zogenoemd ‘15c-beleid’ voor Somalië en verweerder heeft ter zitting ook nader toegelicht dat voor Somalië een laag risico geldt en eiser niet binnen een risicoprofiel valt. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de vader van eiser door gericht geweld om het leven is gekomen en deze omstandigheid niet relevant is voor de beoordeling of eiser een reëel risico op ernstige schade loopt indien hij moet terugkeren. Eiser stelt dat de dood van zijn vader wel relevant is, net als de problemen die de familie heeft en dat hij overigens het risico loopt om gerekruteerd te worden. Eiser acht tevens relevant dat hij behoort tot een minderheidsclan, hij nu reeds is verwesterd en zijn moeder overigens niet voor hem kan zorgen en hem niet kan beschermen en ook deze omstandigheden moeten worden betrokken bij de beoordeling of aan eiser een asielvergunning moet worden verleend.
8. De rechtbank overweegt, zoals ook ter zitting met partijen besproken, dat het besluit op 9 mei 2023 is genomen en de omstandigheid dat het beroep pas op 8 juli 2025 wordt behandeld, welke omstandigheid op geen enkele wijze te wijten is aan partijen, reeds betekent dat de refoulementbeoordeling die in het besluit is gemaakt achterhaald is. Weliswaar heeft verweerder in het verweerschrift kort verwezen naar artikel 15c van richtlijn 2011/95, maar dit volstaat niet om een actuele beoordeling te maken van de vraag of eiser een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft bovendien ten onrechte geen gewicht gegeven aan de dood van de vader van eiser. Verweerder acht geloofwaardig dat de vader is gedood en dat dit zogenoemd ‘gericht geweld’ is geweest. Verweerder heeft weliswaar terecht overwogen dat dit niet betekent dat de verklaringen van eiser geloofwaardig zijn en/of dat eiser een 3 EVRM-risico, dan wel 15b van richtlijn 2011/95 loopt. Verweerder heeft echter niet onderkend dat het gerichte geweld tegen vader moet worden betrokken als element bij de vraag of eiser een groter risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. De concrete feiten en omstandigheden waaronder die dood heeft plaatsgevonden zijn in dat verband relevant. Verweerder moet zich hiervan vergewissen en vervolgens nagaan of dit betekent of eiser een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Dit geldt ook voor de door eiser aangedragen argumenten dat hij vreest voor rekrutering, behoort tot een minderheidsclan en dat zijn moeder hem niet kan beschermen en dat hij ook jongere broers en zussen heeft. Verweerder heeft zijn besluit niet kunnen handhaven zonder uitgebreider in te gaan op algemene landeninformatie zoals het Algemeen Ambtsbericht Somalië 2025 en andere actuele openbare bronnen en zonder het toetsingskader voor ‘ernstige schade’ als bedoeld in artikel 15 van richtlijn 2011/95 op de juiste wijze toe te passen. De rechtbank heeft ter zitting gewezen op de passages in het Ambtsbericht over Al-Shabaab waarin is vermeld dat Mogadishu in naam onder controle was van de federale regering maar dat de federale regering niet in staat was de veiligheid in Mogadishu volledig te garanderen en dat Al-Shabaab geen controle had maar wel was geïnfiltreerd in de overheid en een groot netwerk aan informanten had en de federale regering de burgers eind 2024 heeft opgeroepen om zich te bewapenen tegen Al-Shabaab. Het volstaat daarom niet om vast te stellen dat Al-Shabaab niet de controle heeft over Mogadishu en eiser daarom geen risico op ernstige schade loopt als hij nu zou moeten terugkeren naar Mogadishu. Verweerder heeft bovendien geloofwaardig geacht dat de vader van eiser door gericht geweld van Al-Shabaab in Mogadishu om het leven is gekomen. De rechtbank heeft ter zitting ook benoemd dat EUAA een nieuw rapport heeft uitgebracht, ‘Somalia: Security Situation, May 2025, en dat verweerder deze bron ook moet betrekken bij de beoordeling of aan eiser subsidiaire bescherming moet worden geboden en verweerder -ook uit eigen beweging- moet nagaan of er meer of andere relevante informatie beschikbaar is. De rechtbank verwijst voor de wijze waarop moet worden beoordeeld of eiser een reëel risico loopt op ernstige schade naar het arrest van het Hof van 9 november 2023 in de zaak X, Y, hun zes minderjarige kinderen tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-125/22, ECLI:EU:C:2023:843, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 20 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20195, de uitspraken van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153 en ECLI:NL:RVS:2025:3154, en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:12920. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk dat de rechtbank niet vaststelt dat in Mogadishu sprake is van een 15c-situatie en de rechtbank stelt ook niet vast dat aan eiser subsidiaire bescherming moet worden verleend. De rechtbank concludeert wel dat verweerder niet grondig genoeg heeft onderzocht of eiser een reëel risico loopt op ernstige schade en dat verweerder actueel moet beoordelen wat het niveau van willekeurig geweld is en of eiser in verband daarmee, met inachtneming van elementen die moeten worden betrokken bij de ‘glijdende schaal’, in aanmerking moet worden gebracht voor subsidiaire bescherming.
9. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren omdat de refoulementbeoordeling die is gemaakt in het besluit, ten tijde van het onderzoek ter zitting onvoldoende is geactualiseerd en omdat verweerder niet het juiste beoordelingskader heeft toegepast bij de beoordeling of aan eiser subsidiaire bescherming moet worden verleend. Dit betekent dat de rechtbank het besluit zal vernietigen vanwege dit onderdeel van het besluit. De rechtbank overweegt dat verweerder wel een deugdelijke geloofwaardigheidsbeoordeling heeft verricht. Omdat nog niet voldoende grondig is onderzocht of aan eiser subsidiaire bescherming moet worden verleend, acht de rechtbank het niet opportuun om te beoordelen of aan eiser verblijf op reguliere gronden moet worden toegestaan. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en stelt daarvoor een termijn van zes weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank een proceskostenveroordeling uitspreken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
11. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit zoals aangegeven in rechtsoverweging 9;
-draagt verweerder op om binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J. Beckers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:18 juli 2025.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.