ECLI:NL:RBDHA:2025:12621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
NL25.15276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Ethiopische nationaliteit op basis van geloofwaardigheidstoets en gedwongen rekrutering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 juli 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Ethiopische eiser behandeld. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.M. Koning, heeft op 3 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 14 maart 2025 afgewezen, wat de eiser heeft doen besluiten om beroep aan te tekenen. De rechtbank heeft op 1 juli 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. De eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft met de Ethiopische autoriteiten vanwege de politieke activiteiten van zijn familieleden. Hij heeft een arrestatiebevel overgelegd als bewijs van zijn situatie. De minister heeft echter de geloofwaardigheid van de eiser en zijn asielmotieven in twijfel getrokken, onder andere omdat de eiser niet voldoende objectieve documenten heeft overgelegd om zijn relaas te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat de minister in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de eiser niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op belangrijke documenten die aan de afwijzing ten grondslag lagen. Dit gebrek in de procedure leidt tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank beveelt de minister om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de eiser vergoed, vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15276

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
geboren op [geboortedatum] ,
van Ethiopische nationaliteit
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra)
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw. [1] Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in dit geding. Onder 3 staat eisers asielrelaas weergegeven en onder 4 een samenvatting van het daaropvolgende besluit van de minister. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 3 mei 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 maart 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met de Ethiopische autoriteiten, omdat zijn familieleden zijn betrokken bij de politieke oppositie. Zijn vader zou lid zijn van de ABO OLF. Zijn broer is lid van de Geero en is opgepakt door de Ethiopische autoriteiten. Eiser zelf is drie keer aangehouden en vastgehouden door de autoriteiten. Na zijn vlucht uit Ethiopië heeft eiser in Nederland een aantal keer meegelopen in demonstraties tegen het Ethiopische regime. Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser een arrestatiebevel uit Ethiopië en enkele foto’s van zijn deelname aan demonstraties in Nederland overgelegd.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Eisers identiteit, zijn nationaliteit en herkomst;
2. Zijn problemen met de Ethiopische autoriteiten;
3. Zijn politieke overtuiging en het uiten daarvan via vreedzame demonstraties in Nederland.
4.1.
De minister heeft in het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser afgewezen. De minister heeft de aanvraag van eiser beoordeeld aan de hand van werkinstructie (WI) 2024/6. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig, evenals zijn politieke overtuiging en het uiten daarvan via vreedzame demonstraties in Nederland. De minister acht de gestelde problemen van eiser met de Ethiopische autoriteiten niet geloofwaardig. Hiertoe overweegt de minister allereerst dat eiser zijn verklaringen niet volledig heeft onderbouwd met objectieve documenten. Eiser heeft weliswaar een arrestatiebevel overgelegd, maar dit document overbouwt niet het volledige asielmotief. Bovendien heeft Bureau Documenten vastgesteld dat het document mogelijk niet bevoegd is opgemaakt. Daarnaast heeft Bureau Documenten geen uitspraak kunnen doen over de inhoud ervan.
4.2.
De minister heeft daarom aan de hand van artikel 31, zesde lid, van de Vw beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig moet worden bevonden aan de hand van de daarin beschreven voorwaarden. Eiser voldoet niet aan artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw, omdat hij zonder goede reden onvoldoende documenten heeft overgelegd. Eiser heeft namelijk niet de door zijn moeder ondertekende brief van de Ethiopische autoriteiten overgelegd, waarin staat dat zij verantwoordelijk is voor eiser en dat hij nooit meer mee mag doen aan demonstraties. Verder vormen de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel, zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw. Eiser heeft summier verklaard over zijn vader en broer en hun lidmaatschap van de oppositie. Ook heeft hij niet overtuigend verklaard over waarom hij driemaal is opgepakt. De minister acht het bovendien opmerkelijk dat de overige familieleden in deze periode geen of niet meer problemen hebben ondervonden.
4.3.
De minister meent dat eiser vanwege zijn politieke overtuiging en deelname aan demonstraties bij terugkeer niet te vrezen heeft, omdat niet is gebleken dat eiser om die reden al voor zijn vertrek problemen heeft ondervonden of in de negatieve aandacht stond. De minister stelt dat niet is gebleken dat dit is veranderd door eisers deelname aan demonstraties in Nederland. Verder wordt eisers vrees voor gedwongen rekrutering niet gevolgd, omdat eiser zelf heeft aangegeven dat hij niet weet of hij zal worden opgepakt. Bovendien blijkt uit het Algemeen ambtsbericht over Ethiopië van mei 2023 niet dat er sprake is van gedwongen rekrutering. Ten slotte heeft eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van zijn illegale uitreis heeft te vrezen. Eiser heeft immers zelf verklaard dat van problemen ten gevolge van illegale uitreis alleen sprake van is als men al door de autoriteiten wordt gezocht en daarvan is in het geval van eiser niet gebleken. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
4.4.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hierna, voor zover relevant, in op de door eiser aangevoerde gronden.
Procesbelang
5. Hoewel eiser niet langer op een COa-locatie verblijft en evenmin ter zitting is verschenen, is tussen partijen niet in geschil dat er sprake is van procesbelang. De rechtbank zal hier dan ook vanuit gaan.
Ingelaste zienswijze
6. De rechtbank overweegt dat eisers stelling dat zijn zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen worden aangemerkt als een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienwijze. Het is aan eiser om in beroep concreet aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. De rechtbank zal zich dan ook alleen richten op wat eiser in beroep daarover heeft aangevoerd. De rechtbank verwijst ter onderbouwing hiervan naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2]
Nieuw beleid met betrekking tot de geloofwaardigheidstoets
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat met de invoering van WI 2024/6 de geloofwaardigheidsbeoordeling een zwaardere toets behelst. Wanneer de minister tijdig op de aanvraag van eiser had beslist was WI 2024/6 nog niet van toepassing geweest. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mag eiser geen nadeel ondervinden van de beleidswijziging. Voorts acht eiser het onredelijk dat de minister in het kader van het nieuwe beleid verlangt dat eiser objectieve documenten overlegt die zijn relaas volledig onderbouwen, zonder aan te geven welke documenten dat zouden moeten zijn. Veel asielzoekers zijn niet staat om hun relaas met documenten te onderbouwen, aldus eiser.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. [3] Dit geldt ook voor beleidsregels en overige vaste gedragslijnen. In geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. [4]
7.2.
Eiser heeft niet betwist dat de vraag of een asielmotief volledig is onderbouwd met objectieve documenten de eerste stap van de beoordeling vormt. De minister heeft eerst beoordeeld of eiser objectieve documenten heeft ingediend die het gehele asielmotief onderbouwen. Als dergelijke documenten aanwezig zouden zijn, is een uitgebreide geloofwaardigheidsbeoordeling namelijk niet noodzakelijk. Daarbij komt dat de vaststelling van de minister, dat geen objectieve documenten zijn overgelegd die het gehele asielmotief volledig onderbouwen, niet betekent dat het asielmotief per definitie ongeloofwaardig wordt geacht. Dit volgt namelijk niet uit WI 2024/6. In deze werkinstructie staat dat de minister in de daarop volgende beoordeling rekening houdt met de omstandigheid dat van een vreemdeling doorgaans niet verwacht kan worden dat hij zijn relaas volledig met bewijsmateriaal staaft. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7.3.
De rechtbank zal hieronder in gaan op het door eiser overgelegde arrestatiebevel en de beoordeling daarvan door de minister.
De beoordeling van het arrestatiebevel
8. Eiser heeft een arrestatiebevel overgelegd. Hij stelt dat dit document, de vertaling daarvan en het onderzoek door Bureau Documenten zich ten onrechte niet in het dossier in het advocatenportaal bevonden tijdens de bestuurlijke fase. Eiser was daarom niet in staat om daarop te reageren en evenmin in de gelegenheid om een contra-expertise uit te laten voeren. Nu het om een eerste asielaanvraag gaat dient de minister de overgelegde documenten volledig te laten vertalen en te laten controleren op authenticiteit. Eiser meent dat de minister bij de beoordeling van zijn asielrelaas te weinig aandacht heeft gehad voor het arrestatiebevel door zich enkel te concentreren op wat er niet instaat. Bureau Documenten heeft niet kunnen vaststellen of het arrestatiebevel echt is. Mocht het document echt zijn dan betekent dit dat eiser gezocht wordt door de autoriteiten en dient de minister te onderzoeken wat dit voor eiser betekent als hij moet terugkeren.
8.1.
Op de zitting heeft de minister uitgelegd dat de documenten inderdaad eerst zijn toegevoegd aan het dossier ten tijde van de bekendmaking van het bestreden besluit. De minister meent evenwel dat, nu tijdens het aanvullend gehoor met eiser is gesproken over de uitkomsten van het onderzoek van Bureau Documenten, hij voldoende in de gelegenheid is gesteld om te reageren. Daarbij vindt de minister dat eiser bovendien al op een eerder moment om de stukken had kunnen verzoeken. De minister meent bovendien dat het arrestatiebevel op juiste wijze is betrokken bij de beoordeling van eisers aanvraag.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser al in de zienswijze heeft aangegeven dat het arrestatiebevel, met de vertaling en het onderzoek van Bureau Documenten niet in het dossier zitten. Eiser heeft ook op dat moment al aangegeven dat hij daardoor niet in staat is daarop te reageren. De rechtbank stelt evenwel vast dat de minister heeft nagelaten de stukken alsnog toe te voegen aan het dossier om eiser zo nog voor het bestreden besluit daarop te laten reageren. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb is genomen, omdat eiser, door het niet alsnog beschikbaar stellen van de gevraagde stukken in de bestuurlijke fase, niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven ten aanzien van de stukken waarop de minister zich baseert.
8.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat niet zonder meer kan worden gesteld dat het feit dat eiser in beroep alsnog heeft kunnen reageren betekent dat eiser geen belang had bij het tijdens de bestuurlijke fase door middel van een zienswijze kunnen reageren op de stukken. De rechtbank acht deze wijze van besluitvorming niet in overeenstemming met het systeem van de wet, artikel 3.119 Vb [5] en de jurisprudentie, waaruit volgt dat de voornemenprocedure een essentieel onderdeel is van de voorbereiding van het besluit en waarin het belang van de zienswijze wordt benadrukt. Uit de jurisprudentie volgt onder meer dat de mogelijkheid voor de vreemdeling om een zienswijze naar voren te brengen, gelet op de wettelijke bepalingen inzake de voornemenprocedure die in asielzaken in de plaats is gekomen van de bezwaarprocedure, moet worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op de aanvraag. [6] Eiser had dan ook in de gelegenheid moeten worden gesteld om middels een zienswijze te reageren op de stukken die de minister aan het voornemen en het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Dit te meer nu de minister ten onrechte aan eiser tegenwerpt dat hij op een eerder moment om de relevante stukken had moeten vragen. Eiser heeft immers tijdens de zienswijze al om de stukken gevraagd. Bovendien heeft eiser op de zitting aangegeven de mogelijkheden voor het opstellen van een contra-expertise nader te willen onderzoeken.
8.4.
Ook de stelling dat de inhoud van het arrestatiebevel niet overeenkomt met eisers verklaringen daaromtrent kan niet leiden tot het passeren van het geconstateerde gebrek nu de minister deze tegenwerping in het bestreden besluit heeft laten vervallen. [7] De opmerkingen in het verweerschrift dat in het arrestatiebevel niet is ingegaan op eisers eerdere arrestaties en het stuk evenmin spreekt over de oppositionele activiteiten van eiser maakt evenmin dat over dit gebrek kan worden heengestapt. Immers, hoewel deze punten inderdaad zijn tegengeworpen in het bestreden besluit, is dit gedaan in het kader van de vraag of eiser met het arrestatiebevel zijn gehele asielmotief heeft kunnen onderbouwen en niet in het kader van de vraag welke waarde aan het document kan worden toegekend voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van dat asielmotief.
8.5.
De rechtbank concludeert dan ook dat het besluit alleen hierom al in strijd met artikel 3:2 van de Awb is genomen. De overige gronden, die samenhangen met beoordeling van het arrestatiebevel en de waarde die aan het document zou moeten worden gehecht, zal de rechtbank gezien het voorgaande op dit moment onbesproken laten. De rechtbank ziet echter aanleiding om hieronder wel in te gaan op de vraag of eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor gedwongen rekrutering.
Gedwongen rekrutering
9. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer het risico loopt om gedwongen gerekruteerd te worden en verwijst daarbij naar het ambtsbericht van 2024, [8] waarin staat vermeld dat het OLA in een communiqué van mei 2023 de Ethiopische autoriteiten ervan beschuldigde burgers gedwongen te rekruteren.
9.1.
De minister heeft in het verweerschrift op deze grond gereageerd door te stellen dat niet langer kan worden gesteld dat gedwongen rekrutering in Ethiopië, meer in het
bijzonder in de Oromia-regio, volledig non-existent is, maar dat niet is gebleken van gedwongen rekrutering op grote schaal met een min of meer structureel karakter. Een en ander zou blijken uit door eiser aangehaalde artikelen. De minister meent dat de verwijzing naar openbare bronnen daarom onvoldoende is en dat eiser individuele aanknopingspunten moet aandragen om aannemelijk te maken dat er sprake is van reëel en voorzienbaar risico op een behandeling in strijd met artikel 3 Europees verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
9.2.
De rechtbank volgt de minister niet in dit standpunt. Daarbij is het volgende van belang. De minister heeft in het bestreden besluit onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht [9] geconcludeerd dat er geen sprake is van gedwongen rekrutering. In het verweerschrift komt de minister evenwel terug van dit standpunt door te stellen dat gedwongen rekrutering wel voorkomt, maar niet op grote en min of meer gestructureerde schaal. Onduidelijk is op basis van welke artikelen dit standpunt is ingenomen. Eiser zelf heeft in zijn gronden van beroep immers geen artikelen overgelegd. Op de zitting heeft de minister de onduidelijkheid hierover niet kunnen wegnemen. Niet is gebleken op basis van welke artikelen de minister zijn standpunt heeft gewijzigd. Het is daarom voor de rechtbank niet mogelijk om te controleren of en in welke mate sprake is van gedwongen rekrutering. Daarmee is het voor de rechtbank evenzeer onmogelijk om te beoordelen of de minister op basis van deze informatie het standpunt, zoals weergegeven onder 9.1, heeft kunnen innemen. De rechtbank concludeert dan ook dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding en een gebrek in de motivering.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de minister binnen acht weken een nieuw besluit neemt op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169, en 7 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1028.
3.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1393.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4158 en
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Zie ABRS van 10 oktober 2002 (kenmerk 200204386/1) en 26 februari 2003 (kenmerk 200206450/1).
7.Zie het bestreden besluit, pagina 5, alinea 3.
8.Zie het algemeen ambtsbericht ten aanzien van Ethiopië, van 31 januari 2024, p.53.
9.Idem.