Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam],
[naam],
[naam],
[naam],
de minister van Asiel en Migratie, de minister
Inleiding
1.2. Op 17 april 2025 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (Afdeling) van
26 maart 2025, waarin een nadere beslistermijn is bepaald in beroepen niet tijdig beslissen in bezwaarzaken die zijn ingediend in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen. [1] Vervolgens heeft de rechtbank partijen op 27 mei 2025 in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2025, waarin is geoordeeld over de nadere beslistermijn in beroepen niet tijdig beslissen inzake nareisaanvragen. [2] Na ontvangst van de reacties van partijen heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Achtergrond
16 augustus 2024 [3] over deze werkwijze geoordeeld en een nadere beslistermijn bepaald die rekening houdt met de fifo-systematiek.
Standpunten van partijen in deze zaak
fair-playbeginsel. Bovendien is er geen rechtseenheid meer nu deze zittingsplaats van de rechtbank Den Haag als enige de nadere beslistermijn afstemt op deze fifo-systematiek, waar andere zittingsplaatsen van deze rechtbank vooral uitspraak doen aan de hand van de ‘Arnhemse lijn’. [4] Deze lijn is door de Afdeling bovendien herhaaldelijk bevestigd. Bovendien zorgen de uitspraken van deze zittingsplaats ervoor dat de financiële prikkel, die door het opleggen van een rechterlijke dwangsom aan een beroep niet tijdig beslissen is verbonden, verder in de toekomst komt te liggen en hierdoor niet sneller wordt beslist.
Beoordeling door de rechtbank5.Niet in geschil is dat de beslistermijn is verstreken, de minister door eisers rechtsgeldig in gebreke is gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.Het beroep niet tijdig beslissen is daarom gegrond.
€ 1.442,-.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. Dan moet de minister binnen twintig weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend maken;
- bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de hoogte van de door de minister aan eisers gezamenlijk verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 2.721,-.
mr. H. Hanssen-Telman, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier.