Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
de minister van Asiel en Migratie
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Dat is in het geval van eiser niet gebeurd. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in de uitspraak van 11 augustus 2023 slechts bepaald dat de minister geen uitvoering hoeft te geven aan de rechtbankuitspraak van 26 april 2023
.Het gevolg van deze uitspraak was daarom enkel dat de minister de uitspraak van de rechtbank niet hoefde uit te voeren totdat op het hoger beroep was beslist. Deze uitspraak had geen gevolgen voor de overdrachtstermijn
.Ter onderbouwing van zijn betoog dat de overdrachtstermijn met de getroffen voorlopige voorziening van 11 augustus 2023 niet is opgeschort, verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2023 [7] . Ook verwijst eiser naar de Afdelingsuitspraken van 18 januari 2024 [8] , 4 januari 2024 [9] en 29 december 2023 [10] waarin de Afdeling – anders dan in de uitspraak van 11 augustus 2023 – expliciet bepaalt dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort. Eiser wijst er nog op dat het enkel indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening niet leidt tot opschorting van de overdrachtstermijn. [11] Eiser concludeert dat in zijn geval de overdrachtstermijn is verlopen op 26 oktober 2023, zes maanden na de rechtbankuitspraak van 26 april 2023.
tot doel of tot gevolgheeft dat de overdrachtstermijn tot de uitkomst van dat hoger beroep wordt opgeschort (en wordt opschorting van de overdrachtstermijn alleen bereikt als ook in beroep de uitvoering van het overdrachtsbesluit was opgeschort). Zoals volgt uit de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak van 22 november 2023, ging de Afdeling er tot 1 september 2021 van uit dat een door haar op verzoek van de minister getroffen voorlopige voorziening (waarvan het dictum dan luidde dat bij wijze van voorlopige voorziening de minister geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep had beslist) altijd tot opschorting van de overdrachtstermijn leidde. Dat was dus kennelijk ook het doel of het gevolg van zo’n voorziening. Dat dat ook het doel of gevolg was van de op 11 augustus 2023 getroffen voorlopige voorziening, leidt de rechtbank mede af uit de expliciete verwijzing in overweging 2. van die uitspraak naar het arrest van 30 maart 2023. Anders dan eiser, ziet de rechtbank in de Afdelingsuitspraak van 22 november 2023 geen onderbouwing van eisers betoog dat een in hoger beroep toegewezen voorlopige voorziening alleen dan tot opschorting van de overdrachtstermijn leidt, als dat in die uitspraak uitdrukkelijk is bepaald. Uit die uitspraak leidt de rechtbank niets anders af dan wanneer de voorzieningenrechter in de beroepsfase een verzoek om een voorlopige voorziening toewijst (waarmee de uitvoering van het overdrachtsbesluit in beroep en daarmee de overdrachtstermijn is opgeschort), een op verzoek van de minister in hoger beroep getroffen voorlopige voorziening de overdrachtstermijn eveneens opschort. En dat, wanneer geen sprake is van een in de beroepsfase toegewezen voorlopige voorziening, toewijzing in hoger beroep van een verzoek van de minister tot het treffen van een voorlopige voorziening, niet tot opschorting van de overdrachtstermijn leidt. Toegepast op het geval van eiser, leidt dat er naar het oordeel van de rechtbank toe dat vanwege een in de beroepsfase toegewezen voorlopige voorziening waarmee de uitvoering van het overdrachtsbesluit, en dus de overdrachtstermijn, is opgeschort, de op 11 augustus 2023 op verzoek van de minister getroffen voorlopige voorziening dat de minister geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 26 april 2023 voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, tot doel of tot gevolg had dat de overdrachtstermijn in hoger beroep eveneens is opgeschort. Dat de voorzieningenrechter van de Afdeling (inmiddels) in de overwegingen van uitspraken waarbij verzoeken om een voorlopige voorziening in gevallen als de onderhavige worden toegewezen, expliciet zou opnemen dat met die uitspraak de overdrachtstermijn wordt opgeschort, doet aan het voorgaande niet af. Het gaat, zoals is uiteengezet, om het doel of het gevolg van de getroffen voorlopige voorziening. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat, overeenkomstig de uitspraak van 11 augustus 2023, ook in de recentere uitspraken van de voorzieningenrechter van de Afdeling die eiser noemt, het dictum luidt dat de minister bij wijze van voorlopige voorziening geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist en – anders dan eiser stelt – niet (ook) dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort. Uit de overwegingen van die uitspraken volgt dat het treffen van de voorlopige voorziening tot
gevolgheeft dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van deze uitspraak. Hoewel in de overwegingen van de uitspraak van 11 augustus 2023 niet expliciet is bepaald dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort, volgt uit het voorgaande de conclusie dat, gelet op de toewijzing in eerste aanleg van een voorlopige voorziening waarmee het overdrachtsbesluit (en daarmee automatisch de overdrachtstermijn) werd opgeschort, met de toewijzing van de voorlopige voorziening in hoger beroep het
gevolgwas dat de overdrachtstermijn werd opgeschort totdat de Afdeling op 20 juni 2024 uitspraak deed op het hoger beroep.