ECLI:NL:RBDHA:2024:19595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
NL23.10541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van bijzondere omstandigheden en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 26 november 2024 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Syrische eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van de minister vernietigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag niet had mogen afwijzen zonder rekening te houden met de bijzondere omstandigheden die de eiser had aangevoerd. De eiser had gesteld dat hij in Bulgarije was mishandeld en dat er een aanzienlijke toename van pushbacks was, wat de veiligheid van asielzoekers in Bulgarije in twijfel trekt. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet relevant waren voor de beoordeling van de asielaanvraag.

De rechtbank benadrukte dat het aan de minister is om te beoordelen of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Bulgarije onevenredige hardheid zou betekenen. Aangezien de minister dit niet had gedaan, kwam het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen de wettelijke termijn een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiser, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10541

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

Bij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.10542, op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Op 7 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting hervat. Ter zitting zijn verschenen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
2. De minister heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 6 februari 2023 aanvaard.
3. In zijn gronden van beroep heeft eiser aangevoerd dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft in dat kader verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 30 maart 2023 [2] en het AIDA-rapport van 18 maart 2023, Update 2022. Uit dit rapport blijkt een aanzienlijke toename van het aantal pushbacks hetgeen relevant is voor vreemdelingen die in het kader van Dublin terugkeren naar Bulgarije. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij in Bulgarije gedetineerd is geweest en tijdens zijn detentie is mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten. Dit maakt dat de minister niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Als uitgangspunt geldt dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit heeft de Afdeling onder meer bevestigd in haar uitspraken van 29 februari 2024 [3] en 2 mei 2024 [4] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar ten opzichte van hem niet van kan worden uitgegaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. De rechtbank acht in dat kader van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije in dezelfde omstandigheden terecht zal komen als bij zijn eerdere verblijf in Bulgarije. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat Bulgarije met het aanvaarden van het claimverzoek heeft gegarandeerd eisers asielaanvraag te behandelen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verder heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij in Bulgarije een maand onder slechte omstandigheden in een gesloten opvang heeft gezeten. Eiser heeft verklaard dat er veel zieke mensen waren op de plek waar hij in detentie zat, dat het er vies was, dat hij te weinig eten heeft gekregen en dat hij is geslagen. Dit is voor hem een traumatische ervaring geweest. Dit is een bijzondere omstandigheid die de minister bij zijn beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten betrekken, aldus eiser. Onder verwijzing naar de uitspraak van 22 oktober 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [5] , stelt eiser dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Verder heeft eiser op de zitting aangevoerd dat er gezien het tijdsverloop ook aanleiding bestaat voor de minister om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. Eiser heeft niet zo snel als mogelijk te horen gekregen waar hij aan toe is. Gezien het doel en het nuttig effect van de Dublinverordening moet na veel tijdsverloop een asielaanvraag hier behandeld worden.
6. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Volgens de minister hebben de aangevoerde omstandigheden betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt en is in daar in het bestreden besluit op ingegaan. In dit besluit is al overwogen dat hiervoor geen concrete aanwijzingen zijn. De minister heeft in het bestreden besluit verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014. [6] Op de zitting heeft de minister dit standpunt herhaald onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024 [7] .
7. In afwijking van artikel 3, lid 1, kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) gebruikt de minister de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming hier te lande te behandelen in ieder geval in de volgende situaties:
- er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt; of
- bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
8. De minister heeft niet betwist dat eiser de door hem gestelde behandeling heeft ondergaan in Bulgarije, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat die behandeling er niet aan afdoet dat de minister ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De uitspraken van de Afdeling waar de minister naar verwijst zien, zo begrijpt de rechtbank, op door eiser in die zaken aangevoerde omstandigheden in het kader van de vraag of de minister zich terecht op dat standpunt heeft gesteld. Dat is hier niet aan de orde. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij dermate getraumatiseerd is door die behandeling dat de minister op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling aan zich had moeten trekken. De minister had dus moeten beoordelen of dit een bijzondere, individuele omstandigheid is die maakt dat de overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt. Op dat standpunt heeft de minister in het bestreden besluit niet gereageerd. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd en komt om die reden voor vernietiging in aanmerking.
9. Op de zitting heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij getraumatiseerd is geraakt en dat er geen link is aangetoond met de behandeling die eiser in detentie heeft ondergaan. De rechtbank ziet echter daarin geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister is daarbij immers niet ingegaan op wat eiser ook heeft aangevoerd, namelijk dat de omstandigheid dat sinds eisers asielaanvraag buiten zijn schuld inmiddels bijna twee jaar is verlopen, de minister aanleiding had moeten geven de behandeling op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Het bestreden besluit is dus nog steeds onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Dit betekent dat de minister eiser niet mag overdragen aan Bulgarije.
11. De minister zal binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn die geldt voor de inhoudelijke beoordeling van een asielaanvraag een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.ECLI:EU:2023:272.