ECLI:NL:RBDHA:2025:1236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
24/2556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ZW-uitkering op basis van zorgovereenkomst met familielid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.A.E. Bol, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. T. Eversteijn. Eiseres had een zorgovereenkomst gesloten met haar vader voor het verlenen van zorg, maar haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet als werknemer in de zin van de ZW kan worden aangemerkt, omdat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond. De rechtbank oordeelde dat de zorgovereenkomst niet voldeed aan de criteria voor een arbeidsovereenkomst, zoals de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en de verplichting tot het betalen van loon. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.E. Bol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Inleiding

Met het besluit van 21 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) afgewezen.
Met het besluit van 7 februari 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden en stukken ingediend.
Verweerder heeft op het voorgaande gereageerd met een aanvullend verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Wat aan de procedure vooraf ging
1.1.
Eiseres heeft op 15 augustus 2020 een “Zorgovereenkomst met partner of familielid” gesloten met haar vader, [naam] (hierna ook: de budgethouder), voor individuele begeleiding, vervoer van/naar begeleiding, het verlenen van hulp bij het huishouden en persoonlijke verzorging, voor 34 uur per week. De overeenkomst is gesloten voor onbepaalde tijd. Daarbij hebben partijen de Sociale Verzekeringsbank (Svb) gemachtigd om de loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) op het betalingen aan eiseres in te houden en af te dragen aan de Belastingdienst (opting-in). De budgethouder heeft een persoonsgebonden budget (pgb) vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), waarmee hij de zorg die eiseres aan hem levert, bij haar inkoopt.
1.2.
Eiseres heeft zich op 18 augustus 2023 met terugwerkende kracht bij verweerder ziekgemeld om aanspraak te maken op een ZW-uitkering.
1.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres is niet aan te merken als verzekerde in de zin van de ZW en heeft geen recht op een ZW-uitkering, aldus verweerder.
1.4.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar stelde zij dat de eerste ziektedag niet 1 oktober 2022 is maar 18 augustus 2023. Ook stelde zij dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de aard van de overeenkomst en alleen is afgegaan op de aanwezigheid van een familieband met de budgethouder. Dit is onzorgvuldig.
1.5.
Verweerder heeft in hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd geen reden gezien om het primaire besluit te herroepen. Verweerder overweegt dat er sprake is van de opting-in regeling. Er is echter geen verzekering voor de werknemersverzekeringen waardoor eiseres niet verzekerd is voor de ZW en dus ook geen ZW-uitkering kan krijgen. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
De standpunten van partijen
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Eiseres stelt dat het besluit berust op een onjuiste grondslag. Eiseres stelt dat de opting-in regeling niet doorslaggevend is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst. In dit verband verwijst eiseres naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 15 maart 2023. [1] Er dient een beoordeling plaats te vinden van de feitelijke situatie en of de elementen van een arbeidsovereenkomst aanwezig zijn.
3. Verweerder ziet geen aanleiding om zijn beslissing te wijzigen en voert het volgende aan. Op zichzelf is juist dat verweerder niet alleen kon afgaan op de opting-in regeling. Uit de zorgovereenkomst van 29 september 2020 blijkt echter niet dat eiseres haar werkzaamheden onder gezagsverhouding uitvoerde. Volgens de zorgovereenkomst is er sprake van een overeenkomst van opdracht zoals bedoeld in artikel 7:400 BW, er is zelfs uitdrukkelijk benoemd “de zorgverlener komt niet bij u in dienst”. Eiseres heeft deze overeenkomst ondertekend. Hieruit blijkt dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. In de overeenkomst ontbreken ook essentiële onderwerpen zoals vakantiedagen, verlof, een procedure omtrent ziekmeldingen en de verwijzing naar een cao. De betaling, waarbij alleen loonheffing is afgedragen, sluit hierop aan nu er geen premies voor sociale verzekeringen (SV-premies) zijn afgedragen. Eiseres heeft in bezwaar een extra betaling over de maand juni 2022 overgelegd, echter ook hieruit blijkt niet dat er sprake was van een gezagsverhouding. Uit de loonstrook blijkt niet dat het om overwerk gaat. Ook blijkt uit het overzicht van de werkzaamheden niet dat die onder een gezagsverhouding werden uitgevoerd.
4. Eiseres heeft met een aanvullend beroepschrift en stukken op het verweer gereageerd. Eiseres stelt dat er in de praktijk wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding. In dit verband wordt er verwezen naar de verdeling van zorgtaken en de toelichting die zij hierop heeft gegeven. Er zijn verder mondelinge afspraken gemaakt over vakantiedagen en ziekmelding. Op grond hiervan was er sprake van vijf weken vakantie per jaar en niet meer dan drie weken aaneengesloten in verband met vervanging. Ten aanzien van de afspraken omtrent overwerk wordt verwezen naar de zorgovereenkomst van 16 oktober 2019. Hieruit blijkt dat overwerk conform het normale uurtarief van de Svb wordt uitbetaald, een ander bedrag is dan ook niet mogelijk. In de maand juni 2022 is extra uitbetaald voor het overwerk in de maanden mei en juni 2022 naast de reguliere uitbetaling. Aangenomen kan dus worden dat hierbij sprake is van uitbetaling overwerk.
5. Verweerder heeft met een aanvullend verweerschrift gereageerd. Volgens verweerder heeft eiseres niet aangetoond dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. Uit de door eiseres overgelegde jaaropgaven blijkt dat er geen SV-premies werden afgedragen. Er wordt zelfs expliciet vermeld dat eiseres niet voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) verzekerd is. Eiseres is dan ook niet verzekerd voor de ZW. Er is van de kant van eiseres geen objectieve en verifieerbare informatie verstrekt over de manier waarop eiseres haar werk moest verrichten. Ook wordt niet duidelijk op welke wijze eiseres ondergeschikt was aan de budgethouder. De bedoeling van eiseres is voorts niet van belang voor de vraag of zij in een dienstbetrekking werkzaam was, aldus verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Motivering bestreden besluit
6. De rechtbank heeft ter zitting besproken en verweerder heeft bevestigd dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was en niet zag op de daadwerkelijke inhoud van het geschil. In beroep heeft verweerder zijn besluit van een nadere motivering voorzien. Vanwege dit motiveringsgebrek zal het beroep gegrond verklaard worden en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
Privaatrechtelijke dienstbetrekking?
7. In deze zaak is in geschil of eiseres moet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de ZW en of zij aanspraak kan maken op een ZW-uitkering. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ZW is daarvoor vereist dat zij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot de budgethouder.
8.1.
Naar vaste rechtspraak van de Raad moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van (1) een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, (2) een gezagsverhouding en (3) een verplichting tot het betalen van loon. Voor de toetsing van de vraag of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dient de vraag te worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtshouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [2] Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. [3]
8.2
De rechtbank zal hierna aan de hand van het in 8.1 weergegeven beoordelingskader toetsen of de zorgovereenkomst tussen eiseres en haar vader kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.
8.3.
Vast staat dat eiseres werkzaamheden voor haar vader heeft verricht. Niet aannemelijk is dat eiseres en haar vader met de zorgovereenkomst hebben bedoeld een arbeidsovereenkomst te sluiten. In de zorgovereenkomst is expliciet opgenomen dat deze geen arbeidsovereenkomst is. Dat de arbeid persoonlijk door eiseres moest worden verricht, blijkt niet uit de stukken. In de zorgovereenkomst ontbreken verder essentiële onderdelen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst, zoals de toepasbaarheid van een CAO, vakantiedagen, vakantietoeslag en afspraken over ziekmelding. Eiseres heeft wel gesteld dat er mondeling een regeling over het opnemen van vakantie was afgesproken en een regeling over ziekmelden, maar verifieerbare informatie daarover ontbreekt geheel, terwijl evenmin uit de stukken blijkt dat bepaalde elementen uit een eerdere zorgovereenkomst tussen haar vader en eiseres nog steeds zouden gelden, terwijl andere afspraken dan wel vervallen zouden zijn. Ook blijkt niet dat er een gezagsverhouding bestond tussen eiseres en haar vader. Over de wijze waarop eiseres haar werkzaamheden moest verrichten is geen objectieve en verifieerbare informatie verstrekt. De enkele stelling dat haar vader daadwerkelijk instructies en aanwijzingen gaf, zoals een glas water serveren bij het eten, is daartoe onvoldoende. Dat behoort immers tot de invulling van de zorgtaken die eiseres vervulde; er blijkt niet uit dat haar vader als werkgever instructies gaf waarbij eiseres als ondergeschikte werkzaam was. Eiseres heeft een schema overgelegd met werkzaamheden en -tijden, waarvan verweerder met juistheid heeft aangevoerd dat een dergelijk schema ook bij de uitvoering van de zorgovereenkomst aanwezig moet zijn. Wat betreft de betaling overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde betalingsbewijzen van de Svb blijkt dat loonheffing en premies voor de Zorgverzekeringswet zijn ingehouden op het door eiseres gestelde loon, maar ook dat geen premies voor werknemersverzekeringen zijn afgedragen. Eiseres claimt verder dat zij heeft overgewerkt en dat zij daarvoor extra loon heeft ontvangen. Dat blijkt echter nergens uit. In juni 2022 is een betaling van € 253,39 gedaan. Er blijkt echter op geen enkele wijze dat deze betaling is verricht in verband met extra gewerkte uren of overwerk. Eiseres heeft geen declaraties overgelegd en evenmin of door de gestelde werkgever (haar vader) gewaarmerkte documenten waaruit blijkt op welke uren zij (al dan niet extra) gewerkt zou hebben.
8.4
Het beroep dat eiseres heeft gedaan op de uitspraak van de Raad van 15 maart 2023 [4] slaagt niet, alleen al omdat de Raad in die zaak tot het oordeel kwam dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De stellingen van eiseres over het oordeel van de Raad ten aanzien van de opting in regeling zijn in deze zaak niet langer relevant, zodat de rechtbank daaraan zal voorbijgaan.
8.5
Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat zij op de website van de Svb door de aard van het formulier niet anders kon dan het invullen van een zorgovereenkomst terwijl zij een arbeidsovereenkomst wilde. De rechtbank begrijpt die stelling aldus dat eiseres zegt min of meer gedwongen te zijn geweest om een zorgcontract aan te gaan omdat de Svb dat nu eenmaal verlangt. Die stelling is onjuist. Als eiseres en haar vader een arbeidsovereenkomst hadden willen sluiten, hadden zij geen gebruik kunnen (en mogen) maken van het Svb-
portalmaar hadden zij de loonadministratie en de belasting- en premieafdracht op private wijze moeten (laten) uitvoeren.
9. De rechtbank concludeert dat de zorgovereenkomst tussen eiseres en haar vader niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Eiseres was dus niet verzekerd voor de Ziektewet.

Gevolgen

10. Verweerder heeft terecht de aanvraag van eiseres om een ZW-uitkering afgewezen.
11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd onder instandlating van de rechtsgevolgen. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bestaat er aanleiding voor de vergoeding van het griffierecht en om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:156.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:335.