ECLI:NL:RBDHA:2025:12347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.9890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging voor voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 juli 2025, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend op 12 augustus 2024 voor een machtiging voor voorlopig verblijf, maar de minister van Asiel en Migratie had niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat de minister binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, maar deze termijn was met drie maanden verlengd en inmiddels verstreken. Eiser had de minister verzocht om binnen twee weken te beslissen, maar dit verzoek werd genegeerd, wat leidde tot het indienen van beroep.

De rechtbank stelt vast dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer die bevestigen dat bij overschrijding van de beslistermijn in vergelijkbare gevallen rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak een beslissing moet nemen, tenzij er nader onderzoek nodig is, in welk geval de termijn op twintig weken komt te liggen.

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Ook wordt een bestuurlijke dwangsom vastgesteld van € 1.442,-, die de minister aan eiser moet betalen als er niet tijdig een besluit wordt genomen. Tot slot wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9890

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 12 augustus 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Eiser heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3] Eiser heeft de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. [4]
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 [5] geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval, [6] en hier rekening mee dient te worden gehouden bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De Afdeling [7] vindt de beslistermijnen die de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 aan de verschillende fasen in de besluitvorming verbindt redelijk. [8] Dit oordeel heeft de Afdeling in de uitspraak van 21 mei 2025 [9] nogmaals bevestigd.
5. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister de bij de aanvraag ingediende documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuimbrief te sturen voor nadere documenten of informatie, of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. Dit is anders wanneer de minister binnen deze termijn van acht weken daadwerkelijk besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een beslissing op de aanvraag nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
6. Eiser heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, zij een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. [10]
7. Eiser heeft gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als de minister niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit neemt, moet de minister een bestuurlijke dwangsom aan eiser betalen. Omdat vanaf dat moment meer dan 42 dagen zijn verstreken, stelt de rechtbank de dwangsom vast op € 1.442,-. [11] Dat is het maximale bedrag.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister binnen
acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een besluit nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiser een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eiser betalen.
9. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [12]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken na bekendmaking van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eiser verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
6.Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Artikel 8:55d. tweede lid, van de Awb.
11.Artikel 4:17 van de Awb.
12.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.