In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 29 januari 2025 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Somalische eiser. De eiser, geboren in 2006, heeft op 4 augustus 2020 een asielaanvraag ingediend, die op 16 september 2021 door de minister van Asiel en Migratie werd afgewezen. De rechtbank heeft eerder, op 29 juli 2022, het beroep van de eiser tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 juni 2024 deze uitspraak vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 29 mei 2024 werd de asielaanvraag opnieuw afgewezen, maar werd aan de eiser wel een reguliere verblijfsvergunning verleend op tijdelijke humanitaire gronden.
De rechtbank heeft in deze procedure beoordeeld of zij bevoegd was om het beroep van de eiser in behandeling te nemen, ondanks het lopende hoger beroep. De rechtbank heeft besloten het beroep inhoudelijk te behandelen en heeft op 5 december 2024 de zaak behandeld. De eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Somalië het risico loopt op ernstige schade door de terroristische organisatie Al-Shabaab, die hem eerder heeft bedreigd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade, en dat de problemen die hij heeft ervaren niet voldoende zijn om hem internationale bescherming te bieden.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag van de eiser terecht is afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan de eerdere uitspraak van de Afdeling, die heeft geoordeeld dat de eiser geen reëel risico loopt bij vestiging in Mogadishu, waar hij eerder kort heeft verbleven. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.