202305771/1/V3.
Datum uitspraak: 29 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 augustus 2023 in zaak nr. NL23.21618 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 31 augustus 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J. Portegies, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft de Somalische nationaliteit. De staatssecretaris acht zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dit geldt ook voor de verklaring van de vreemdeling over zijn problemen met Al-Shabaab. Niet in geschil is daarom dat de vreemdeling vanuit zijn huis in Harardheere onder dwang is meegenomen door Al-Shabaab om zich bij hen aan te sluiten en dat hij door hen is mishandeld toen hij dit weigerde. Ook is niet in geschil dat de broer van de vreemdeling eerder door Al-Shabaab is vermoord, omdat hij het bevel om zich bij hen aan te sluiten niet heeft opgevolgd. Verder is geloofwaardig geacht dat de buurjongen van de vreemdeling ook heeft geweigerd om mee te werken aan zijn rekrutering. Via de moeder van de buurjongen zou de vreemdeling hebben gehoord dat die buurjongen door Al-Shabaab in Mogadishu is ontvoerd en dat hij nooit meer is teruggezien.
2. De vreemdeling is na zijn rekrutering door Al-Shabaab, tijdens een kortdurend verlof, gevlucht naar zijn oom in Mogadishu en heeft uiteindelijk Somalië verlaten uit vrees voor represailles.
Waar gaat deze uitspraak over?
3. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat Mogadishu voor de vreemdeling kan worden gezien als een binnenlands beschermingsalternatief. Van belang daarbij is de vraag of de vreemdeling persoonlijk heeft te vrezen voor Al-Shabaab in Mogadishu.
3.1. Een binnenlands beschermingsalternatief, in de zin van een vestigingsalternatief, kan namelijk worden tegengeworpen als een vreemdeling in een deel van zijn land van herkomst geen gegronde vrees heeft voor vervolging en daar ook geen reëel risico op ernstige schade loopt. Verder moet dat deel van het land toegankelijk zijn voor de vreemdeling en moet hij op een veilige en wettige manier daarnaartoe kunnen reizen. Ook moet redelijkerwijs van de vreemdeling kunnen worden verwacht dat hij zich er vestigt (artikel 3.37d, eerste lid, van het VV 2000 en paragraaf C2/3.4 van de Vc 2000).
Hoger beroep
4. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief over het oordeel van de rechtbank dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling bij terugkeer naar Mogadishu geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank te vergaande conclusies verbonden aan het feit dat de staatssecretaris de moord op de broer van de vreemdeling en de ontvoering van de buurjongen geloofwaardig acht. Ook heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris alleen oog gehad voor de rekrutering van de vreemdeling. Zij gaat volgens de staatssecretaris echter ten onrechte voorbij aan het feit dat meer factoren een rol spelen bij de vraag of Mogadishu in dit concrete geval als vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen. De staatssecretaris verwijst in dit kader naar het algemeen ambtsbericht over Somalië van juni 2023.
4.1. De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet in geschil is dat de vreemdeling niet kan terugkeren naar Harardheere. Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1067, volgt dat een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM zich niet voordoet bij vestiging in Mogadishu en dat bij de beoordeling of wordt voldaan aan de vereisten voor het tegenwerpen van een binnenlands beschermingsalternatief moet worden betrokken of de vreemdeling eerder in dat gebied heeft verbleven en of er naaste familie aanwezig is. In dat kader heeft de rechtbank ook terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de vreemdeling heeft mogen tegenwerpen dat hij een maand in Mogadishu heeft verbleven en dat zijn oom met zijn gezin in Mogadishu woont. 4.2. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in dezelfde situatie verkeert als zijn broer en buurjongen. De broer van de vreemdeling was namelijk, vóórdat de vreemdeling gerekruteerd werd door Al-Shabaab, door die groep vermoord in Harardheere. De broer bevond zich dus niet in Mogadishu. Over de situatie van de buurjongen is, zoals de staatssecretaris terecht aanvoert, te weinig bekend. De vreemdeling heeft alleen verklaard van de moeder van die buurjongen te hebben gehoord dat die buurjongen was gedeserteerd en dat hij vervolgens door Al-Shabaab zou zijn opgepakt in Mogadishu. Er zijn daarom onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de vreemdeling in Mogadishu hetzelfde te wachten staat als zijn broer en/of buurjongen. Gelet hierop is ook niet aannemelijk dat de vreemdeling in Mogadishu een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
4.3. Bovendien heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat Mogadishu over een internationaal vliegveld beschikt waardoor Mogadishu voor de vreemdeling op een veilige en wettige wijze bereikbaar is. Ook heeft de rechtbank onvoldoende gewicht toegekend aan het eerdere verblijf van de vreemdeling in Mogadishu en aan het feit dat hij daar over een sociaal netwerk, bestaande uit zijn oom en diens gezin, beschikt.
4.4. De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Beroep
6. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling ten onrechte niet is ingegaan op zijn verklaring dat hij tijdens zijn verblijf bij zijn oom in Mogadishu ondergedoken heeft gezeten.
6.1. Hoewel de staatssecretaris deze verklaring niet expliciet in zijn beoordeling heeft meegenomen, heeft de staatssecretaris zich - zoals onder 4.1-4.3 is uiteengezet - terecht op het standpunt gesteld dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om aan te nemen dat de vreemdeling in Mogadishu een reëel risico loopt op een behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en dat Mogadishu voor deze vreemdeling dus kan worden gezien als een vestigingsalternatief. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat voor de vreemdeling in Mogadishu een noodzaak bestond om onder te duiken. Deze beroepsgrond faalt.
7. De vreemdeling betoogt verder dat de staatssecretaris zich weliswaar op het standpunt heeft gesteld dat er naast Mogadishu ook andere gebieden zijn in Somalië die onder controle staan van de regering, maar dat hij ten onrechte niet heeft aangegeven om welke gebieden dit gaat.
7.1. De enkele omstandigheid dat de staatssecretaris in zijn besluit niet heeft gespecificeerd welke andere gebieden hij bedoelt, betekent niet dat het besluit daarom niet deugdelijk is gemotiveerd. De staatssecretaris heeft namelijk wel deugdelijk gemotiveerd dat Mogadishu voor de vreemdeling als een vestigingsalternatief kan worden gezien. Gelet op wat hiervoor onder 4.1-4.3 is uiteengezet, mocht de staatssecretaris daarmee volstaan.
8. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 augustus 2023 in zaak nr. NL23.21618;
III. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024
644-1073