ECLI:NL:RBDHA:2025:11610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
C/09/659153 / FA RK 23-9520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorziening, afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2025 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2004 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en zich gebogen over de nevenvoorzieningen, waaronder de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gezamenlijke vermogensbestanddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat beide partijen hun verzoeken tot echtscheiding hebben ingetrokken. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder de verdeling van de echtelijke woning en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De man heeft verweer gevoerd en ook zelfstandig verzoeken ingediend, waaronder de verklaring voor recht dat hij economisch mede-eigenaar is van een appartementsrecht. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en heeft bepaald dat de man samen met de vrouw economisch eigenaar is van het appartementsrecht. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de echtelijke woning vastgesteld en een taxatie gelast. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om aanvullende stukken in te dienen en heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 1 september 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 23-9520 (echtscheiding)
FA RK 24-5548 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/659153 (echtscheiding)
C/09/670430 (verdeling)
Datum beschikking: 19 juni 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 28 december 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: eerst mr. M.P.J. Frederiks, nu mr. M. Schreuders te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.S. van Keeken te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 11 januari 2024, met bijlage, van de vrouw;
  • het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandige verzoeken van 13 maart 2024 van de man;
  • het verweer tegen de zelfstandige verzoeken tevens inhoudende vermeerdering van de verzoeken van 8 mei 2024 van de vrouw;
  • het verweerschrift tegen de aanvullende verzoeken tevens inhoudende vermeerdering van de zelfstandige verzoeken van 22 juli 2024 van de man;
  • het F9-formulier van 29 november 2024 van de vrouw;
  • de brief van 28 april 2025, met bijlagen, inhoudende gewijzigde verzoeken van de man;
  • de brief van 28 april 2025, met bijlagen, inhoudende gewijzigde verzoeken van de vrouw.
Op 8 mei 2025 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de man bijgestaan door zijn advocaat. Door de advocaat van de man zijn tijdens de zitting pleitnotities overgelegd en deels voorgedragen.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum] 2004 te [plaats] .
  • Zij zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, samengevat inhoudende dat tussen de echtgenoten geen enkele gemeenschap van goederen bestaat. De huwelijkse voorwaarden bevatten een finaal verrekenbeding bij echtscheiding.
  • De man en de vrouw zijn de ouders van de nu jong-meerderjarige [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats] , en de meerderjarige [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2004 te [geboorteplaats] .
  • Deze rechtbank heeft op 16 januari 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang inhoudende dat:
o de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [postcode] [plaats] , [adres 1] , en de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
o (de toen nog minderjarige) [naam 1] aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
o de man aan de vrouw voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [naam 1] van € 146,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

De rechtbank houdt bij de weergave van de verzoeken de nummering van partijen aan.
De rechtbank begrijpt uit wat tijdens de zitting is besproken dat partijen hun primaire verzoeken over de opname van een nog overeen te komen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan intrekken en dat de man ook zijn eerder ingediende verzoek onder VI over de zorgregeling intrekt.
Het verzoek van de vrouw – zoals dat na wijziging luidt – strekt tot echtscheiding met de volgende nevenvoorzieningen:
a) te bepalen dat partijen binnen zes maanden na de ontbinding van hun huwelijk aan een door beide partijen in onderling overleg te bepalen notaris opdracht geven tot een notariële boedelbeschrijving over te gaan, waarvan de kosten bij helfte door partijen dienen te worden gedragen;
b) ter zake de wijze van verdeling van de echtelijke woning te bepalen dat:
i. de echtelijke woning aan de vrouw wordt toebedeeld, onder de opschortende voorwaarde dat zij binnen drie maanden na het in kracht van gewijsde gaan van de echtscheidingsbeschikking in staat is de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank te ontslaan, in welk geval de vrouw de man in beginsel dient uit te kopen voor de helft van de ten tijde van de verdeling geldende overwaarde van de woning, bij gebreke waarvan de woning dient te worden verkocht;
ii. de vrouw gerechtigd is de teveel door haar in 2023, 2024 en 2025 betaalde lasten ter zake zowel de echtelijke woning als de [buurtnaam] te verrekenen met voornoemde aan de man toekomende overbedelingsvergoeding (p.m.), dan wel – in geval van verkoop van de woning – dit bedrag ten gunste van de vrouw in mindering te doen strekken op het aan de man toekomende deel van de verkoopopbrengst;
c) veroordeling van de man alle door hem meegenomen inboedelgoederen (zoals opgesomd in de aangifte zoals overgelegd als productie 20) terug te brengen naar de echtelijke woning, zodat tot een juiste verdeling kan worden gekomen, althans bij gebrek hiervan de nader vast te stellen waarde van de door de man vervreemde inboedelgoederen te betrekken in de vaststelling van het overbedelingsbedrag dan wel de verdeling van de verkoopopbrengst;
d) bepaling dat de man aan de vrouw een (post)adres dient te verschaffen, waarnaar zij de post van de man kan toesturen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien verzoekt de man na wijziging zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken met de volgende nevenvoorzieningen:
primair: te verklaren voor recht dat de man samen met de vrouw en voor gelijke
delen economisch eigenaar is van het appartementsrecht aan de [adres 2] te [plaats] althans dat hij gerechtigd is tot een bedrag gelijk aan de helft van de waarde van het appartementsrecht aan de [adres 2] te [plaats] ;
subsidiair: te verklaren voor recht dat de man een vergoedingsrecht heeft gelijk aan de helft van het bedrag dat in het kader van de getroffen schikking in mindering is gekomen op de koopprijs zijnde een bedrag van € 92.500,-;
de verrekenvordering van de man op de vrouw op grond van de tussen partijen
gesloten huwelijkse voorwaarden d.d. 27 mei 2004 vast te stellen met behulp van een door de rechtbank te benoemen deskundige;
de vrouw te veroordelen om aan de man de door de rechtbank vast te stellen
verrekenvordering te voldoen te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente vanaf de dag waarop de verrekenvordering is ontstaan, zijnde de datum van indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding tot aan de dag der algehele voldoening;
de vrouw te gelasten om binnen een door de rechtbank te stellen termijn de
jaarrekeningen betreffende [bedrijfsnaam 1] als vermeld in alinea 12 van het verweerschrift van 22 juli 2024 in het geding te brengen zulks ter vaststelling van de waarde van de eenmanszaak;
te verklaren voor recht dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor de
belastingschuld (hoofdsom + rente + kosten) thans € 210.918,- (+ pm) met de daarover verschuldigde rente tot aan de dag der algehele voldoening althans voor de helft draagplichtig is voor de belastingschuld op 28 december 2023, althans van een zodanig bedrag als de rechtbank vaststelt en dat de man dienaangaande een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van een bedrag van € 105.489,- te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente en kosten dan wel de helft van de nader te bepalen hoogte van de belastingschuld althans van een zodanig bedrag als de rechtbank vaststelt;
alsmede de vrouw te veroordelen tot betaling van het bedrag € 105.489,- te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente en kosten tot aan de dag der algehele voldoening dan wel de helft van de nader te bepalen belastingschuld, althans van een zodanig bedrag als de rechtbank vaststelt, te voldoen aan de man binnen één maand na de door de rechtbank in deze te wijzen beschikking en te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente met ingang van de dag na verstrijken van de termijn van één maand tot aan de dag der algehele voldoening;
te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van indiening van het
verzoekschrift tot echtscheiding tot aan de levering van de woning aan een derde zijnde 3% van de nog vast te stellen overwaarde als gebruiksvergoeding aan de man verschuldigd is c.q. een gebruiksvergoeding gelijk aan de helft van de hypotheekrente en de aflossing dan wel een nader door de rechtbank te bepalen vergoeding;
primair: te bepalen dat de woning staande en gelegen te [plaats] aan de [adres 1]
en [adres 2] wordt verkocht en geleverd aan een derde en dat partijen de verkoopopbrengst na aftrek van de verkoopkosten en de aflossing van de hypothecaire geldleningen dienen te verdelen bij helften; subsidiair: te bepalen dat de vrouw het daar heen moet leiden dat de man binnen drie maanden na de af te geven beschikking wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de op de woning aan de [adres 2] gevestigde hypotheek;
de proceskosten tussen partijen te compenseren.
De vrouw voert verweer tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding

Ontvankelijkheid
Nu aan de wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man en de vrouw ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de over en weer ingediende verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond worden toegewezen.
Gebruiksvergoeding
Partijen hebben tijdens de zitting afgesproken dat zij de door de man verzochte gebruiksvergoeding zullen ‘wegstrepen’ tegen de door de vrouw betaalde hypotheekrente voor [adres 1] en [adres 2] . De rechtbank hoeft daarom op dit punt geen beslissing meer te nemen en beschouwt het verzoek van de man onder XII als ingetrokken.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat tussen de echtgenoten geen enkele gemeenschap van goederen zal bestaan. In artikel 12 is een finaal verrekenbeding opgenomen, kort samengevat inhoudende dat verrekening zal plaatsvinden alsof de echtgenoten gehuwd waren in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
In artikel 14 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden is opgenomen: ‘
Indien het vermogen van één der echtgenoten negatief is, wordt door de andere echtgenoot, dan wel diens erfgenamen, uitgekeerd een som of waarde ter grootte van de helft van zijn/haar voor verrekening in aanmerking komende (positieve) vermogen.’
Uit artikel 14 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden volgt verder dat de peildatum voor de omvang en de waardering van het te verrekenen vermogen de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding is. De peildatum is dus 28 december 2023.
Notariële boedelbeschrijving
De vrouw stelt dat de afwikkeling van het finaal verrekenbeding via de notaris moet verlopen, omdat in artikel 13 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden is opgenomen: ‘
Binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk zullen partijen elkaar een volledige opgave verstrekken van de wederzijds in de vermogensvergelijking en afrekening te betrekken vermogens, desgevorderd in de vorm van een beëdigde notariële boedelbeschrijving.’ Daarom verzoekt de vrouw te bepalen dat partijen binnen zes maanden na de ontbinding van hun huwelijk aan een door partijen in onderling overleg te kiezen notaris opdracht geven tot een notariële boedelbeschrijving over te gaan.
De man maakt bezwaar tegen dit verzoek. Partijen houdt verdeeld wat onder de werking van het finale verrekenbeding valt en wat de waarde van vermogensbestanddelen is. Het inschakelen van een notaris zal partijen niet verder brengen en uitsluitend vertragend werken en kosten verhogend zijn, aldus de man.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw (onder a) afwijzen. De rechtbank begrijpt uit de stukken en wat er tijdens de zitting is besproken, dat het de voorkeur heeft van de vrouw om de vermogensrechtelijke afwikkeling bij een notaris te laten plaatsvinden. De man staat daar echter niet voor open en hij wil dat de rechtbank beslissingen neemt. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw – gelet op het standpunt van de man en de geschilpunten die in deze procedure aan de orde zijn – niet heeft onderbouwd wat haar belang is bij het (eerst) laten maken van een notariële boedelbeschrijving. Omdat de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijst, betekent dit dat de rechtbank hierna voor zover mogelijk (eind)beslissingen zal nemen over het te verrekenen vermogen en de eenvoudige gemeenschappen.
Omvang vermogen
De rechtbank gaat er gelet op het door de man in de pleitnotitie opgestelde overzicht van uit dat partijen een beslissing willen over de volgende vermogensbestanddelen en schulden:
de woning aan de [adres 1] ;
de woning aan de [adres 2] ;
waarde NN Basis Beheerd Beleggen ( [rekeningnummer 1] );
saldo en/of rekening RaboInternetSparen ( [rekeningnummer 2] );
saldo en/of rekening RaboBasisRekening ( [rekeningnummer 3] );
1/5 aandeel in de grond aan de [straatnaam 1] ;
saldo bankrekening op naam van de vrouw ( [rekeningnummer 4] );
waarde van de eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] ;
Tesla Model Y performance;
vordering [naam 3] tuin;
saldo bankrekening op naam van de man ( [rekeningnummer 5] );
saldo spaarrekening op naam van de man ( [rekeningnummer 6] );
de teruggave inkomstenbelasting 2022;
waarde aandelen [bedrijfsnaam 2] B.V.;
hypotheek Nationale Nederlanden ( [hypotheeknummer] );
hypothecaire lening [naam 4] ;
rekening-courantschuld bij [bedrijfsnaam 2] B.V.;
belastingschuld op naam van de man.
In deze opsomming zijn niet (langer) opgenomen de Subaru Forester ( [kenteken] ), de schuld aan [naam 5] en ABN AMRO privélimiet plus ( [rekeningnummer 7] ). Partijen hebben daarover in de meest recente stukken en tijdens de zitting geen standpunt meer ingenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze auto en deze twee schulden niet onder het te verrekenen vermogen vallen en zal deze buiten beschouwing laten.
De [adres 1] en [adres 2]
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres 1] . Deze woning is een eenvoudige gemeenschap. Op de woning rust een hypotheek bij Nationale Nederlanden ( [hypotheeknummer] ), met daaraan gekoppeld een beleggingspolis NN Basis Beheerd Beleggen ( [rekeningnummer 1] ).
Voor de [adres 2] geldt dat het juridisch eigendom bij de vrouw berust. Het appartementsrecht is op 7 augustus 2019 alleen aan de vrouw geleverd, waardoor de vrouw juridisch eigenaar is geworden. Hiervoor is nu sprake van een (hypothecaire) geldlening bij dhr. [naam 4] .
Economisch mede-eigendom?
Tussen partijen is in geschil of de man economisch mede-eigenaar is van het appartementsrecht aan de [adres 2] en daardoor meedeelt in de waarde.
De man is van mening dat partijen ieder voor de helft economisch eigenaar zijn van de [adres 2] . Dit is in overeenstemming met de feitelijke bedoeling van partijen en de (stilzwijgende) onderlinge afspraken. Dat sprake is van economisch mede-eigendom blijkt volgens de man uit de feiten en omstandigheden en het feitelijk handelen van partijen, zoals de wijze waarop partijen zijn omgegaan met de verwerving, financiering, verbouwing en bewoning van de woning. De man heeft ter onderbouwing het volgende naar voren gebracht. De [adres 1] en [adres 2] moeten als één onroerende zaak worden beschouwd. Deze is in 1902 oorspronkelijk gebouwd als één woning. Later, ruim voor het huwelijk van partijen, is de woning niet kadastraal gesplitst in twee appartementen. Partijen hebben op 2 juli 2008 gezamenlijk de benedenwoning ( [adres 1] ) gekocht. Het was van meet af aan de bedoeling van partijen om het gehele pand, dus beide appartementen, te kopen. Dat is aldus ook besproken tussen partijen en de verkoper van de benedenwoning, bewoner van de bovenwoning. Dit resulteerde erin dat het pand – tot dat moment kadastraal één geheel – werd gesplitst zodanig dat partijen het onderste deel konden kopen en dat een koopoptierecht voor [adres 2] werd overeengekomen. Dat blijkt uit artikel 40 van de splitsingsakte van 2 juli 2008 (productie 15 van de man). Na verkrijging van de benedenwoning door partijen kwamen steeds meer verborgen gebreken naar boven. Door de man is een procedure bij de rechtbank Den Haag aanhangig gemaakt, met als wederpartij de verkoper van de benedenwoning (tevens bewoner van de bovenwoning). De insteek van die procedure is voor partijen altijd geweest om de bovenwoning tegen een aanzienlijke korting te verkrijgen als compensatie voor de verborgen gebreken en ter uitvoering van het recht tot koop. De [adres 2] is uiteindelijk na schikkingsonderhandelingen verkregen voor een gereduceerde koopprijs. In de aankoopprijs van [adres 2] is verdisconteerd de schadevergoeding ten aanzien van de verborgen gebreken in nummer [adres 1] . In artikel 1 van de concept vaststellingsovereenkomst (productie 17 van de man) is de man als koper vermeld en in de concept-koopovereenkomst (productie 18 van de man) zijn de man en de vrouw als kopers aangemerkt. De man en de vrouw zijn in onderling overleg overeengekomen om [adres 2] aan de vrouw te leveren en om die reden zijn de concepten aangepast en is [adres 2] aan de vrouw verkocht en geleverd. De reden hiervoor was dat in die periode al sprake was van aanzienlijke belastingschulden op naam van de man. Door de dubbele bovenwoning aan de vrouw te leveren, zou het gezin van partijen altijd voorzien zijn van woonruimte, mocht de schuldeiser tot executie overgaan. In de onderlinge verhouding was het echter volstrekt duidelijk dat het pand gezamenlijk eigendom betrof. De aankoop is gefinancierd binnen het netwerk van de man op basis van zijn inkomen. De man heeft bij een particuliere investeerder/financier de woning weten te financieren en later is deze geherfinancierd via een vriend van de man. Op 7 augustus 2019 is [adres 2] aan de vrouw geleverd. Evenwel is het altijd de bedoeling van partijen geweest dat de financiële lasten en lusten gezamenlijk aan hen toekomen en gezamenlijk door hen worden betaald. In economische zin waren zij gezamenlijk eigenaar en zo hebben partijen zich ook gedragen. Partijen hebben samen besloten om het pand te verbouwen en er weer één woning van te maken. De bovenwoning is vervolgens samengevoegd met de benedenwoning. Partijen hebben de woning weer teruggebracht in de oorspronkelijke staat: met één voordeur, één keuken, één badkamer, één centrale verwarming en één aansluiting voor gas, water en licht. De man heeft tijd en geld in deze verbouwingen geïnvesteerd. De woning is steeds als één echtelijke woning door het gezin bewoond. De woning is niet langer eenvoudig te splitsen in twee zelfstandige woningen. Partijen hebben de lasten gezamenlijk gedragen; het betrof immers de gezamenlijke echtelijke woning die ook fiscaal als zodanig is opgegeven in box 1. Het voorgaande vertaalt zich volgens de man in een vordering van de man op de vrouw gelijk aan de helft van de waarde van [adres 2] of een vergoedingsrecht gelijk aan de helft van het bedrag dat in het kader van de getroffen schikking in mindering is gekomen op de koopprijs zijnde € 92.500,-.
De vrouw betwist dat de man economisch mede-eigenaar van [adres 2] zou zijn of een vergoedingsrecht heeft van € 92.500,-. De vrouw wijst er op dat de [adres 2] uitsluitend haar eigendom is en dat de meest actuele overeenkomst van geldlening van € 360.000,- voor die woning bij dhr. [naam 4] (gedateerd 28 september 2023) door de vrouw is geherfinancierd en uitsluitend ten laste van de vrouw komt. De vrouw betwist dat er sprake zou zijn geweest van een andere bedoeling bij partijen. De vrouw heeft [adres 2] verkregen door de levering. De fiscale problemen van de man hebben ertoe geleid dat de vrouw uiteindelijk de woning heeft geherfinancierd en sinds 2021 alle lasten betaalt. Volgens de vrouw is sprake van twee kadastraal gesplitste appartementen, waarbij op [adres 1] en op [adres 2] dezelfde voorzieningen aanwezig zijn en deze dus ook los van elkaar bewoond kunnen worden. Partijen hebben volgens de vrouw niet geleefd alsof [adres 2] hun gezamenlijk eigendom was.
De rechtbank overweegt als volgt. Het begrip ‘economisch eigendom’ komt in het Burgerlijk Wetboek niet voor. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat met het begrip economisch eigendom wordt gedoeld op het bestaan van een aantal verbintenisrechtelijke rechten en verplichtingen met betrekking tot een goed, die niet in alle gevallen dezelfde inhoud hoeven te hebben. [1] Aan de totstandkoming van het economisch eigendom moet een contractuele regeling tussen partijen ten grondslag liggen. [2]
Vaststaat dat partijen geen schriftelijke afspraak hebben gemaakt over het economisch mede-eigendom. Bij afwezigheid van een schriftelijke overeenkomst, moet de rechtbank beoordelen of sprake is van een (stilzwijgende) onderlinge afspraak. Het is aan de man om te stellen en te onderbouwen dat, gelet op een (stilzwijgende) onderlinge afspraak, sprake is van economisch mede-eigendom van de [adres 2] , waardoor hij meedeelt in de waarde van het appartementsrecht. De rechtbank is van oordeel dat de man – tegenover de betwisting door de vrouw – voldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht over de verkrijging, de financiering en de bewoning waaruit volgt dat het de bedoeling van partijen was dat zij samen de lasten en de lusten van de [adres 2] zouden delen.
De rechtbank heeft bij haar oordeel het volgende in aanmerking genomen. Uit de koopoptie die is opgenomen in artikel 40 van de splitsingsakte van 2 juli 2008 volgt dat partijen als gezamenlijk eigenaar van [adres 1] ook uiteindelijk samen [adres 2] wilde kopen. De vrouw heeft niet betwist dat het vanaf het begin de bedoeling van partijen was om uiteindelijk samen het gehele pand te verkrijgen en daar weer één woning van te maken. Na schikkingsonderhandelingen gedurende de procedure over verborgen gebreken bij de [adres 1] is afgesproken dat de [adres 2] tegen een lagere prijs aan partijen zou worden verkocht. De man en de vrouw zijn bij die schikking samen partij, want zij zijn gezamenlijk eigenaar van [adres 1] . Uit de door de man als productie 18 overgelegde concept-koopovereenkomst blijkt dat de man en de vrouw samen als kopers werden aangemerkt. Dit is aangepast, in die zin dat uiteindelijk alleen is verkocht aan koper 2 (de vrouw), maar in die koopovereenkomst (productie 19) staan nog steeds zowel de man (koper 1) als de vrouw (koper 2) genoemd. Zij zijn hoofdelijk verbonden voor de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. De man en de vrouw zijn ook samen een geldlening aangegaan om [adres 2] te kunnen kopen. Dit blijkt uit de door de man als productie 12 overgelegde overeenkomst van geldlening van 5 augustus 2019 met [bedrijfsnaam 3] B.V. als schuldeiser en de vrouw en de man als schuldenaar. In die overeenkomst staat: ‘
De bedoelde geldlening is verstrekt om het pand aan de [adres 2] [postcode] te [plaats] te kopen’ en uit artikel 8 volgt dat de man en de vrouw hoofdelijk aansprakelijk waren voor het geheel van de lening. Uit dit samenstel van handelingen kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat het vanaf de aankoop van [adres 1] tot het opstellen van de concept-koopovereenkomst voor [adres 2] de bedoeling van partijen was dat [adres 2] door hen samen als kopers zou worden gekocht en gefinancierd. Partijen hebben echter op andere wijze uitvoering gegeven aan deze afspraken. Uit de akte van levering blijkt immers dat het appartementsrecht op 7 augustus 2019 alleen aan de vrouw is geleverd. De rechtbank acht het gelet op de aanzienlijke belastingschuld op naam van de man aannemelijk dat partijen er vanwege die belastingschuld uiteindelijk voor hebben gekozen om [adres 2] alleen aan de vrouw te laten verkopen en leveren. Uit het schuldoverzicht van de Belastingdienst (productie 11 van de man) blijkt dat de schuld in 2018 al in totaal € 159.853,- bedroeg. Dat de uiteindelijk gekozen wijze van aankoop en levering van de woning te maken had met de belastingschuld van de man en de mogelijke bescherming tegen de Belastingdienst als schuldeiser is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan. Hoewel de vrouw betwist dat dit de bedoeling was van partijen, heeft zij het standpunt van de man onvoldoende gemotiveerd weersproken, terwijl zij zelf geen andere aannemelijke reden voor deze wijze van aankoop en levering heeft gegeven. De rechtbank is verder van oordeel dat door deze handeling niet is afgeweken van de eerdere bedoeling van partijen, dat zij samen de lasten en de lusten van [adres 2] zouden dragen. De rechtbank heeft hierbij ook de volgende omstandigheden betrokken, die er op wijzen dat de bedoeling van partijen niet is gewijzigd. Partijen zijn de eerste overeenkomst van geldlening (met [bedrijfsnaam 3] B.V.) samen als schuldenaar aangegaan. De man was op het moment van levering van [adres 2] aan de vrouw dus hoofdelijk aansprakelijk voor de lening aangegaan ter financiering van dit pand. Bij de herfinanciering door dhr. [naam 4] is ook eerst een hypotheekakte gesloten waarbij de vrouw en de man als schuldenaar worden aangemerkt voor het geleende bedrag van € 360.000,-. Dit volgt uit de op 30 juli 2021 gesloten hypotheekakte die door de vrouw als productie 14 is overgelegd. De lasten – betaling van de lening en de rente – kwamen dus in ieder geval tot het daarna opnieuw afsluiten van de leningsovereenkomst door de vrouw nog steeds mede voor rekening van de man. Niet is betwist dat de financiering en de herfinanciering is geregeld via het netwerk van de man. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat [adres 1] en [adres 2] als een geheel de woning voor het gezin vormden en zo werden gebruikt, en nu ook zo worden gebruikt. Hoewel de vrouw tijdens de zitting heeft gesteld dat [adres 2] alle benodigde voorzieningen heeft en dus apart bewoonbaar is, is de rechtbank gebleken dat de vrouw eerder een ander standpunt heeft ingenomen. In het verzoekschrift voorlopige voorzieningen onder randnummer 10 staat:
‘(…) namelijk op de 2de etage van de aanpandige privéwoning van de vrouw aan het adres [adres 2] , waar ook de dochter van partijen op de 1ste verdieping haar slaapkamer heeft. Deze woning beschikt echter niet over eigen faciliteiten, zoals een badkamer en een keuken, waardoor er in onderling overleg afspraken zijn gemaakt over op welke momenten en tijdstippen de man hiertoe toegang tot de echtelijke woning heeft.’ Dit staat lijnrecht tegenover wat de vrouw op de zitting in deze bodemprocedure heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw gelet op de gemotiveerde betwisting door de man en haar eigen eerdere uitlatingen onvoldoende heeft onderbouwd dat [adres 1] en [adres 2] als twee gesplitste appartementen worden gebruikt. Bovendien wordt in de aangifte IB 2022 van de vrouw zowel huisnummer [adres 1] als huisnummer [adres 1] -A aangemerkt als hoofdverblijf. Dit duidt er op dat zowel [adres 1] als [adres 2] worden aangemerkt en gebruikt als één geheel. De rechtbank is van oordeel dat dit aansluit bij de bedoeling die partijen vanaf het begin af aan hebben gehad.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man onder VII in zoverre toewijzen dat zij een verklaring voor recht geeft dat de man samen met de vrouw en voor gelijke delen economisch eigenaar is van het appartementsrecht aan de [adres 2] ( [postcode] ) te Den Haag en dat de man gerechtigd is tot een bedrag gelijk aan de helft van de overwaarde van het appartementsrecht aan de [adres 2] ( [postcode] ) te [plaats] . De overwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde minus de aan de woning gekoppelde (hypothecaire) geldlening bij dhr. [naam 4] .
Omdat de rechtbank het primaire verzoek van de man toewijst, komt zij niet toe aan behandeling van het subsidiaire verzoek onder VII.
Taxatie en wijze van verdelen
De vrouw wil de [adres 1] toegedeeld krijgen, maar de man is van mening dat de echtelijke woning als geheel moet worden verkocht. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in de gelegenheid moet worden gesteld om de [adres 1] over te nemen. Omdat partijen het niet eens zijn over de waarde van de woning en de te volgen procedure, zal de rechtbank de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje. Gelet op het oordeel van de rechtbank over het economisch mede-eigendom van de [adres 2] zal de rechtbank bepalen dat er een taxatie moet plaatsvinden van zowel het geheel ( [adres 1] en [adres 2] ) als van de [adres 1] en de [adres 2] als twee afzonderlijke appartementen. Hierbij merkt de rechtbank op dat de nog uit te kiezen makelaar-taxateur bindend de waarde van de woning zal vaststellen. Verder vindt de rechtbank het redelijk om de vrouw een termijn te gunnen van drie maanden na de datum van deze beschikking om (verder) te onderzoeken of zij financiering kan verkrijgen en kan zorgen voor ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening bij NN. Indien de vrouw niet in staat blijkt om binnen de gestelde termijn aan de voorwaarden te voldoen, moet de [adres 1] worden verkocht aan een derde, eveneens op de wijze en onder de voorwaarden die hierna in het dictum zijn vermeld.
De rechtbank merkt hierbij op dat op geen enkele wijze is gebleken dat de vrouw – zoals zij zelf stelt – de volledige inleg op de beleggingspolis bij NN heeft gefinancierd. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit standpunt en ziet geen aanleiding om de vrouw bij de verdeling een bedrag te laten verrekenen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het meer of anders verzochte (onder b en onder XIII) over de [adres 1] en de [adres 2] afwijzen.
Lasten
De vrouw stelt dat zij al geruime tijd – zowel tijdens het huwelijk als na de peildatum – alle gebruikers- en eigenaarslasten van zowel de woning aan de [buurtnaam] als de woning aan de [straatnaam 2] heeft betaald. De vrouw wil de teveel door haar in 2023, 2024 en 2025 betaalde bedragen verrekenen met de aan de man toekomende overbedelingsvordering of in mindering brengen op het aan de man toekomende deel van de verkoopopbrengst.
De man betwist dat de vrouw alle lasten heeft voldaan.
De rechtbank constateert dat de vrouw haar verzoek niet nader heeft geconcretiseerd en onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft als productie 15 een door haarzelf opgesteld overzicht van betalingen in 2024 ingediend en als producties 16 en 17 bankafschriften ten aanzien van hypotheekbetalingen. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om aan te tonen dat de vrouw gedurende de door haar genoemde periode alle lasten heeft voldaan. De rechtbank zal het verzoek onder ii, mede gelet op de betwisting door de man, daarom afwijzen.
1/5 aandeel grond [straatnaam 1]
De man stelt dat het aandeel van de vrouw in deze grond aan de zijde van de vrouw tot het te verrekenen vermogen behoort. Voor het vaststellen van de waarde moet volgens de man een taxatie plaatsvinden.
De vrouw stelt dat zij het aandeel in de grond onder uitsluitingsclausule van haar vader heeft geërfd en dat er ook sprake is van een lening. De vrouw heeft aangeboden stukken in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft pas tijdens de zitting een standpunt ingenomen over dit vermogensbestanddeel. Op geen enkele wijze is gebleken dat de vrouw haar aandeel in de grond aan de [straatnaam 1] onder uitsluitingsclausule heeft verkregen. De rechtbank zal de vrouw niet in de gelegenheid stellen om alsnog stukken in te dienen waar dit (mogelijk) uit zou blijken. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in een veel eerder stadium van deze procedure haar standpunt – onderbouwd met stukken – naar voren had kunnen en moeten brengen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het aandeel van de vrouw in de grond aan de [straatnaam 1] wel betrekken bij het te verrekenen vermogen. Voor het vaststellen van de waarde zal eerst een taxatie moeten plaatsvinden. De vrouw zal hiervoor binnen één week na de beschikking drie onafhankelijke taxateurs, die nog niet eerder door een van partijen zijn geraadpleegd en die bereid en in staat zijn de grond te taxeren, voorstellen aan de man. De man kiest vervolgens binnen één week één van deze taxateurs. De vrouw verstrekt daarna binnen één week een opdracht tot taxatie. De rechtbank zal dit ‘spoorboekje’ opnemen in het dictum van de beschikking.
Bankrekening op naam van de vrouw
Het saldo dat op de peildatum op de bankrekening van de vrouw stond, valt onder het te verrekenen vermogen. De rechtbank stelt de vrouw in de gelegenheid om inzage te geven in het saldo op de peildatum. De rechtbank verwijst hiervoor naar het kopje ‘voortgang procedure’.
Eenmanszaak [bedrijfsnaam 1]
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vrouw te volgen in haar standpunt dat – naar analogie van de afspraak over de B.V. van de man – haar eenmanszaak, die tijdens het opmaken van de huwelijkse voorwaarden nog niet bestond, buiten de verrekening moet blijven. De man heeft dit gemotiveerd betwist. Bovendien blijkt ook niet uit de huwelijkse voorwaarden of uit andere feiten en omstandigheden dat dit de bedoeling was van partijen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de vrouw dit standpunt, dat zij pas tijdens de zitting naar voren heeft gebracht, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de waarde van (de activa en passiva in) de eenmanszaak [bedrijfsnaam 1] onder het te verrekenen vermogen valt.
De rechtbank heeft tijdens de zitting met partijen besproken dat de vrouw inzicht moet geven in de waarde door het indienen van de aangifte IB 2023. De rechtbank geeft de vrouw de gelegenheid om deze stukken in te dienen en een standpunt in te nemen over de hoogte van het eigen vermogen dat onder het te verrekenen vermogen valt. De rechtbank verwijst hiervoor naar het kopje ‘voortgang procedure’.
Tesla Model Y performance
De man stelt dat deze auto aan de zijde van de vrouw tot het te verrekenen vermogen behoort. De rechtbank stelt de vrouw in de gelegenheid om inzage te geven in de waarde van deze auto op de peildatum. De rechtbank verwijst hiervoor naar het kopje ‘voortgang procedure’.
Vordering [naam 3] tuin
De man stelt dat deze vordering aan de zijde van de vrouw tot het te verrekenen vermogen behoort. De rechtbank stelt de vrouw in de gelegenheid om inzage te geven in de hoogte van de vordering op de peildatum. De rechtbank verwijst hiervoor naar het kopje ‘voortgang procedure’.
Spaar- en bankrekening op naam van de man
De man heeft onweersproken gesteld dat het saldo op zijn spaarrekening op de peildatum
€ 0,61 was en dat het saldo op zijn bankrekening € 642,73 was. De rechtbank zal deze saldi bij het te verrekenen vermogen betrekken.
Teruggave inkomstenbelasting 2022
De man heeft onweersproken gesteld dat de teruggave inkomstenbelasting 2022 ter hoogte van € 11.497,- tot het te verrekenen vermogen behoort. De rechtbank betrekt dit bedrag daarom aan de zijde van de man in de vermogensopstelling.
[bedrijfsnaam 2] B.V.
In artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen het volgende afgesproken: ‘
Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding, dan wel wanneer tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, zal met betrekking tot de waarde van de eventueel in bezit van de verschijnende persoon sub 1 zijde aandelen in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 4] B.V. gevestigd te [vestigingsplaats] , dan wel aandelen in een besloten vennootschap die voor vorenbedoelde aandelen in de plaats zijn gekomen, de volgende verrekening gelden. Indien genoemde aandelen een waarde vertegenwoordigen van dertigduizend euro (€ 30.000,-) of meer zal verrekening tussen echtgenoten plaatsvinden; aan de man komt vijfenzestig procent (65%) van de waarde toe en aan de vrouw vijfendertig procent (35%). Indien genoemde aandelen een waarde vertegenwoordigen van minder dan dertigduizend euro (€ 30.000,-) vindt geen verrekening plaats.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aandelen van de man in [bedrijfsnaam 2] B.V. in de plaats zijn gekomen van de aandelen in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 4] B.V. die de man eerder in bezit had en dat daarom voor de aandelen in [bedrijfsnaam 2] B.V. hetzelfde geldt als voor de aandelen in [bedrijfsnaam 4] B.V. Gelet op de hiervoor weergegeven afspraak uit de huwelijkse voorwaarden zal verrekening van de waarde van de aandelen in [bedrijfsnaam 2] B.V. plaatsvinden als deze een waarde vertegenwoordigen van € 30.000,- of meer.
De man stelt zich met verwijzing naar de jaarrekening 2022 op het standpunt dat het eigen vermogen € 20.291,- is en dat daarom geen verrekening hoeft plaats te vinden. Omdat de peildatum 28 december 2023 is, is voor de beoordeling van de waarde van de aandelen in [bedrijfsnaam 2] B.V. niet relevant wat uit de jaarstukken 2022 volgt. De rechtbank wil gelet op de peildatum inzicht hebben in de jaarstukken 2023. De rechtbank stelt de man in de gelegenheid om de jaarstukken 2023 in te dienen. De rechtbank verwijst hiervoor naar het kopje ‘voortgang procedure’.
Rekening-courantschuld
De rechtbank zal aan de zijde van de man rekening houden met een rekening-courantschuld. Volgens artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden zal verrekening plaatsvinden alsof de echtgenoten gehuwd waren in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Daar vallen dan alle bezittingen en alle schulden onder, tenzij in de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat iets niet in de verrekening wordt betrokken. In artikel 12 is ook opgenomen welke bestanddelen buiten de verrekening vallen: ‘
Ingeval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, dan wel wanneer tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, zal de verrekening niet gelden ten aanzien van hetgeen door ieder der echtgenoten ten huwelijk is aangebracht casu quo ieder van hen bezat, dan wel datgene dat daarvoor krachtens zaaksvervanging in de plaats is getreden, alsmede hetgeen krachtens erfstelling, legaat, lastbevoordeling of schenking is of zal worden verkregen en de op die verkrijgingen drukkende schulden en de wegens die verkrijgingen geheven belastingen. De inkomsten uit bedoelde verkrijgingen en de renten van bedoelde schulden zullen eveneens niet in de verrekening worden betrokken.’ In artikel 3 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden is opgenomen ‘
De schulden welke de echtgenoten bij de voltrekking van het huwelijk aanbrengen en die tijdens het bestaan van het huwelijk ten laste van een van hen komen, blijven ten laste komen van degene die de betreffende schuld(en) heeft aangebracht of is aangegaan’. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat schulden (door een van partijen aangegaan) van de verrekening zijn uitgezonderd. De rechtbank gaat dus voorbij aan het standpunt van de vrouw dat uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat de rekening-courantschuld bij de verrekening buiten beschouwing moet blijven. De rekening-courantschuld is een privéschuld van de man bij zijn B.V., die valt onder het te verrekenen vermogen.
De rechtbank heeft in de jaarrekening van [bedrijfsnaam 2] B.V. van 2022 gezien dat er sprake is van een rekening-courantschuld. De rechtbank vindt het echter van belang om voor de hoogte van de rekening-courantschuld op de peildatum inzicht te hebben in de jaarstukken van [bedrijfsnaam 2] B.V. over het jaar 2023. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat zij de man in de gelegenheid zal stellen om deze jaarstukken nog in te dienen.
Belastingschuld
Op de peildatum was er sprake van een belastingschuld op naam van de man van
€ 210.918,-. Tussen partijen is in geschil of de belastingschuld onder het te verrekenen vermogen valt en op welke wijze hiermee rekening moet worden gehouden bij de afwikkeling van het huwelijksvermogen.
De rechtbank is van oordeel dat de belastingschuld – net als de rekening-courantschuld – onder de werking van het finale verrekenbeding valt. Uit de huwelijkse voorwaarden blijkt niet dat deze schuld buiten de verrekening van het vermogen moet blijven. De rechtbank gaat dus voorbij aan het standpunt dat de vrouw, overigens pas tijdens de zitting, heeft ingenomen. Dit betekent dat de rechtbank in de vermogensopstelling aan de zijde van de man rekening houdt met de belastingschuld van € 210.918,-.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Dat de belastingschuld wordt betrokken bij het te verrekenen vermogen door opname aan de zijde van de man in de vermogensopstelling, betekent echter niet dat de vrouw mede draagplichtig is voor deze schuld. Verder is hierbij ook geen sprake van een vermogensverschuiving, dus ziet de rechtbank geen grondslag voor een vergoedingsrecht van de man ter hoogte van € 105.489,-. De rechtbank wijst daarom de verzoeken van de man onder XI af.
Conclusie
De rechtbank heeft hiervoor over een deel van de vermogensbestanddelen en schulden aangegeven wat zij zal beslissen en op bepaalde punten aangegeven dat partijen nog de gelegenheid krijgen om stukken in te dienen. De rechtbank kan daarom nog geen eindbeslissing geven over de verzoeken van de man onder VIII en IX.
De woning aan de [adres 3] te [plaats]
De woning aan de [adres 3] betrof een eenvoudige gemeenschap. Deze woning is al verkocht en partijen hebben de verkoopopbrengst verdeeld. De rechtbank hoeft op dit punt dus geen beslissingen meer te nemen.
Gezamenlijke rekeningen Rabobank
Partijen hebben gezamenlijk een bankrekening ( [rekeningnummer 3] ) en een spaarrekening ( [rekeningnummer 2] ) bij de Rabobank. De rechtbank zal bepalen dat partijen deze rekeningen moeten opheffen. Hierbij zal de rechtbank bepalen dat partijen een positief saldo bij helfte zullen verdelen en een eventueel negatief saldo door hen ieder voor de helft moet worden aangevuld voordat de rekening wordt opgeheven.
Inboedel
Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de gezamenlijke inboedel.
De vrouw stelt dat de man (op 20 december 2023) zonder overleg gezamenlijke inboedel uit de echtelijke woning heeft meegenomen. De vrouw verwijst hierbij naar de opsomming van de inboedelgoederen in het proces-verbaal van aangifte van diefstal van 30 januari 2025.
De man betwist dat hij de spullen die in de aangifte worden genoemd heeft meegenomen. De man stelt dat hij uitsluitend goederen heeft meegenomen die aan zijn B.V. behoren of zijn privé-eigendom zijn.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw onder c afwijzen. De rechtbank ziet, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, geen aanleiding om te bepalen dat de man inboedelgoederen moet terugbrengen naar de echtelijke woning. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de man de door de vrouw genoemde spullen op 20 december 2023 heeft meegenomen. De rechtbank overweegt verder dat in het dossier een complete inboedellijst ontbreekt. Voor de rechtbank is dus niet vast te stellen wat er is aan gezamenlijke inboedel en wat de waarde van deze inboedel is. Hierdoor kan de rechtbank ook niet vaststellen of een van partijen nu is over- of onderbedeeld.
Postadres
De vrouw verzoekt (onder d) te bepalen dat de man aan de vrouw een (post)adres dient te verschaffen, waarnaar zij de post van de man kan toesturen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw reeds afwijzen omdat een juridische grondslag hiervoor ontbreekt. Bovendien heeft de man tijdens de zitting doorgegeven op welk adres hij nu woont en post kan ontvangen, waardoor de vrouw in ieder geval vanaf dat moment bekend is met het (post)adres van de man.
Voortgang procedure
De rechtbank zal partijen nog in de gelegenheid stellen om binnen vier weken na de datum van deze beschikking de hierna genoemde stukken in te dienen.
De vrouw moet de volgende stukken overleggen:
de aangifte IB 2023 en een standpunt over de hoogte van het eigen vermogen van [bedrijfsnaam 1] dat onder het te verrekenen vermogen valt;
bankafschriften waaruit het saldo op de peildatum blijkt van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 4] ;
stukken waaruit de waarde van de Tesla model Y performance op de peildatum blijkt;
stukken waaruit de hoogte van de vordering op [naam 3] op de peildatum blijkt.
De man moet de volgende stukken overleggen:
a. de jaarstukken 2023 van [bedrijfsnaam 2] BV.
Partijen krijgen vervolgens uiterlijk tot 15 augustus 2025 de gelegenheid om te reageren op de door de andere partij overgelegde stukken. De rechtbank merkt hierbij op dat in het geval partijen nalaten om de rechtbank volledig te informeren, de rechtbank daaraan op grond van artikel 21 en 22 Rv de gevolgen kan verbinden die zij geraden acht.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande iedere verdere beslissing ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling aanhouden tot 1 september 2025.
Proceskosten
De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten aanhouden.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum] 2004 te
[plaats] ;
*
verklaart voor recht dat de man samen met de vrouw en voor gelijke delen economisch eigenaar is van het appartementsrecht aan de [adres 2] ( [postcode] ) te [plaats] en dat de man gerechtigd is tot een bedrag gelijk aan de helft van de overwaarde van het appartementsrecht aan de [adres 2] ( [postcode] ) te [plaats] ;
*
stelt de wijze van verdeling van de woning gelegen aan de [adres 1] ( [postcode] ) te [plaats] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij NN ( [hypotheeknummer] ) en de polis bij NN ( [rekeningnummer 1] ) als volgt vast:
1. de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) er moet een taxatie plaatsvinden van zowel de [adres 1] en de [adres 2] als twee gesplitste appartementen als een taxatie van het geheel ( [adres 1] en [adres 2] ) als één woning;
b) voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijke makelaar-taxateur dient de vrouw aan de man binnen twee weken na de datum van de beschikking drie onafhankelijke en nog niet eerder in procedure betrokken makelaar-taxateurs voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te taxeren, waaruit de man er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen verstrekken vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw de woning aan de [adres 1] zal overnemen;
c) de vrouw dient binnen drie maanden na de taxatie aan de man aan te tonen dat zij de woning aan de [adres 1] tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening bij NN;
d) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polis bij NN ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening bij NN ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
e) de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;
f) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de vrouw de woning aan de [adres 1] niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de vrouw kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder 1) genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polis bij NN ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening bij NN ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
*
bepaalt ten aanzien van het aandeel van de vrouw in de grond aan de [straatnaam 1] dat een taxatie van de grond aan de [straatnaam 1] moet plaatsvinden:
  • de vrouw zal binnen één week na de beschikking drie onafhankelijke taxateurs, die nog niet eerder door een van partijen zijn geraadpleegd en die bereid en in staat zijn de grond te taxeren, voorstellen aan de man;
  • de man kiest vervolgens binnen één week één van deze taxateurs;
  • de vrouw verstrekt daarna binnen één week een opdracht tot taxatie;
  • na ontvangst van het taxatierapport verstrekt de vrouw een kopie aan de man;
*
bepaalt dat de vrouw de volgende stukken moet overleggen:
de aangifte IB 2023 en een standpunt over de hoogte van het eigen vermogen van [bedrijfsnaam 1] dat onder het te verrekenen vermogen valt;
bankafschriften waaruit het saldo op de peildatum blijkt van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 4] ;
stukken waaruit de waarde van de Tesla model Y performance op de peildatum blijkt;
stukken waaruit de hoogte van de vordering op [naam 3] op de peildatum blijkt;
bepaalt dat de man de volgende stukken moet overleggen:
a. de jaarstukken 2023 van [bedrijfsnaam 2] BV;
bepaalt dat partijen de hierboven genoemde stukken binnen vier weken na de datum van deze beschikking aan de rechtbank dienen over te leggen, met afschrift aan elkaar, waarna beide partijen de gelegenheid hebben om op de door de andere partij overgelegde stukken te reageren tot uiterlijk 15 augustus 2025;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de
vermogensrechtelijke afwikkelingen de
proceskostenaan tot
1 september 2025 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.M. Vingerling, M.F. Baaij en C. de Jong-Kwestro, rechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 juni 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:852 en Hoge Raad 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9687.
2.Gerechtshof Den Haag 18 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:892.