ECLI:NL:RBDHA:2025:11478

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
C/09/672765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst door wilsonbekwaamheid van moeder ten gevolge van dementie

In deze zaak gaat het om de verkoop van een tweede woning door een moeder aan haar oudste zoon, terwijl haar andere twee kinderen, eisers, stellen dat moeder ten tijde van de ondertekening van de koopovereenkomst wilsonbekwaam was door een geestelijke stoornis (dementie). De rechtbank heeft op 18 juni 2025 geoordeeld dat moeder inderdaad wilsonbekwaam was bij het aangaan van de koopovereenkomst. De rechtbank verklaart dat alle rechtshandelingen die door moeder zijn verricht in het kader van de verkoop, zijn vernietigd op grond van artikel 3:34 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De eisers hebben eerder een brief gestuurd aan de gedaagde waarin zij de rechtshandelingen buitengerechtelijk hebben vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat moeder niet in staat was om een redelijke waardering van haar belangen te maken, wat heeft geleid tot de vernietiging van de koopovereenkomst. De gedaagde, de oudste zoon, is veroordeeld om mee te werken aan de ongedaanmaking van de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers. De vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaak-/rolnummer: C/09/672765 / HA ZA 24-810
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van

1.[partij A sub 1] , te [woonplaats 1] ,2. [partij A sub 2] , te [woonplaats 2] ,

eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna te noemen: [partij A sub 1] en [partij A sub 2]
advocaat: mr. L. Schellevis,
tegen
[partij B], te [woonplaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [partij B]
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
Moeder verkoopt haar tweede woning aan haar oudste zoon (gedaagde). Volgens haar andere twee kinderen (eisers) leed moeder bij het ondertekenen van de koopovereenkomst aan een geestelijke stoornis (dementie) die een redelijke waardering van haar belangen belette. De rechtbank verklaart voor recht dat moeder wilsonbekwaam was bij het aangaan van de koopovereenkomst. Alle rechtshandelingen die door moeder zijn verricht in het kader van de verkoop, zijn op grond van artikel 3:34 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek buitengerechtelijk vernietigd bij een eerdere brief van eisers aan gedaagde.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 27 augustus 2024, met producties 1 tot en met 23;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 24 tot en met 33;
  • de brief van 6 februari 2025, met producties 34 tot en met 45, namens [partij A sub 1] en
[partij A sub 2] ;
- het bericht van 10 februari 2025, met producties 5 tot en met 17, namens [partij B] ;
2.2.
Op 20 februari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het procesdossier. Partijen hebben op de zitting een schikking bereikt onder opschortende voorwaarden die zij nader wilden onderzoeken. Daarna is de zaak aangehouden voor uitlatingen door partijen:
  • de akte uitlating van 15 april 2025, met 1 bijlage, namens [partij A sub 1] en [partij A sub 2] ;
  • de akte uitlating van 28 april 2025, namens [partij B] .
2.3.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben verzocht hen toe te laten tot het geding in hun hoedanigheid van curator en het geding voort te zetten in de stand waarin het zich bevindt. [partij B] heef verzocht het verzoek af te wijzen. Beide partijen hebben vonnis gevraagd.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de kinderen van mevrouw [moeder] (hierna: “moeder”). Moeder is op de datum van dagvaarding 92 jaar oud. De echtgenoot van moeder en vader van de kinderen, de heer [vader] , is op [datum] 1978 overleden.
3.2.
Moeder woont zelfstandig in een eigen woning in het centrum van Delft. Zij is daarbij aangewezen op ondersteuning door haar kinderen en derden, waaronder medewerkers van thuiszorg. Moeder heeft een tweede woning in eigendom in Goingarijp in Friesland (hierna: de “tweede woning”). Deze tweede woning heeft moeder gekocht na het overlijden van haar man.
3.3.
Op 13 mei 2022 heeft moeder een levenstestament opgesteld waarin zij aan haar drie kinderen, zowel aan hen tezamen als ieder van hen afzonderlijk, een volmacht heeft verleend om namens haar rechtshandelingen te verrichten. De volmacht is beperkt indien de rechtshandeling een belang van € 10.000 te boven gaan of registergoederen betreft. Die rechtshandelingen kunnen alleen tezamen met één van de andere gevolmachtigden worden verricht. De volmacht is na ondertekening in werking getreden. Moeder heeft voor geneeskundige aangelegenheden een volmacht gegeven aan [partij A sub 1] en [partij A sub 2] .
3.4.
Op 3 augustus 2023 heeft de huisarts moeder aangemeld bij het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) om extra (thuis)hulp te krijgen. Volgens de arts heeft moeder moeite met de dagstructuur en is sprake van een gestoord kortetermijngeheugen. In het zorgplan van 23 januari 2024 in het kader van de WLZ-aanvraag (voor langdurige zorg) bij het CIZ staat dat moeder fouten maakt vanwege verwardheid en dat zij vergeet haar medicatie in te nemen. Volgens het CIZ heeft moeder 9 uur en 20 minuten zorg per week nodig.
3.5.
Partijen hebben in januari 2024 overleg gehad over de financiële situatie van moeder. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] menen dat het vermogen van moeder ‘vastzit’ in haar twee woningen, en dat zij over weinig liquide middelen beschikt om (toekomstige) zorgkosten te betalen. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben advies gevraagd aan de belastingadviseur van moeder. Deze adviseur heeft geadviseerd om de verkoop van de tweede woning in overweging te nemen. Met de verkoopopbrengst zou de resthypotheek van de woning in Delft en schulden aan de kinderen kunnen worden afgelost, waarna moeder over liquide middelen kan beschikken en haar vaste lasten (waaronder een box 3 heffing voor de tweede woning) zou worden verlaagd.
3.6.
[partij B] heeft aan [partij A sub 1] en [partij A sub 2] aangegeven dat hij niet wil dat de tweede woning aan derden wordt verkocht en dat hij in dat geval de tweede woning wil kopen.
3.7.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben advies gevraagd aan Jager & Goossens Notarissen hoe de tweede woning kan worden overgedragen aan [partij B] . In dit advies (hierna: het “Estate Plan”) van 3 april 2024 wordt uiteengezet hoe [partij B] de koopsom van de tweede woning kan financieren: [partij B] ontvangt deels een voorschot op de erfenis van moeder en moet het restant zelf financieren zodat moeder contanten krijgt.
3.8.
Op 10 april 2024 heeft [partij B] de tweede woning laten taxeren voor een waarde van € 750.000.
3.9.
Omdat [partij B] niet heeft gereageerd op het ‘Estate plan’, laten [partij A sub 1] en [partij A sub 2] op 23 mei 2024 aan [partij B] weten dat zij de tweede woning in de vrije verkoop zullen zetten.
3.10.
Op 6 juni 2024 brengt [partij B] via zijn notaris [notaris] (hierna: de notaris) aan moeder een bod uit op de tweede woning van € 750.000. [partij B] stelt voor dat moeder een deel van de koopsom aan hem leent waarvoor hij rente zal gaan betalen.
3.11.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben op 11 juni 2024 het bod van [partij B] afgewezen omdat het volgens hen geen oplossing biedt voor de financiële situatie van moeder en op essentiële punten afwijkt van het Estate Plan. Zij kunnen instemmen met het bod van € 750.000 maar wijzen de manier van financieren af omdat met de lening aan [partij B] een invorderingsrisico voor moeder zal ontstaan.
3.12.
[partij B] heeft per e-mail van 17 juni 2024 aan [partij A sub 1] en [partij A sub 2] gevraagd zijn bod te heroverwegen aangezien hij anders over zal gaan tot ‘juridisch maatregelen’. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] geven per e-mail van 23 juni 2024 aan dat zij het bod (weer) niet aanvaarden.
3.13.
[partij B] is vervolgens in gesprek gegaan met moeder zelf. Op 29 juni 2024 is een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen moeder en [partij B] ten aanzien van de tweede woning (hierna: de “koopovereenkomst). De koopprijs bedraagt € 750.000 waarbij moeder een deel van de koopsom aan [partij B] zal lenen. De notaris heeft op 3 juli 2024 een e-mail aan moeder gestuurd waarin wordt bevestigd dat de koopovereenkomst betreffende de tweede woning is ingeschreven bij het Kadaster. In een brief van 4 juli 2024 aan moeder is aangegeven dat de levering van de woning gepland staat voor 2 december 2024.
3.14.
Op 10 juli 2024 hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] een brief ontvangen van de advocaat van [partij B] waarbij de koopovereenkomst voor de tweede woning is meegezonden. De notaris heeft later desgevraagd aan [partij A sub 1] en [partij A sub 2] aangegeven niet betrokken te zijn geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst, en geen beoordeling te hebben gemaakt van de wilsbekwaamheid van moeder bij de ondertekening.
3.15.
Op 12 juli 2024 hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] per brief aan [partij B] – namens hun moeder op basis van het levenstestament – een beroep gedaan op vernietiging van alle rechtshandelingen die verricht zijn in het kader van de verkoop van de tweede woning aan [partij B] . Zij beroepen zich op wilsonbekwaamheid van moeder ten gevolge van een geestelijke stoornis en verzoeken [partij B] om de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers ongedaan te maken. [partij B] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
3.16.
Op 30 juli 2024 heeft het CIZ een indicatiebesluit afgegeven voor moeder voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg voor onbepaalde tijd.
3.17.
Bij beschikking van 18 maart 2025 van deze rechtbank is moeder op verzoek van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] zijn benoemd tot curator. Grondslag van het verzoek tot ondercuratelestelling was onder meer dat als gevolg van de geestelijke toestand van moeder, een voldoende behartiging van haar belangen niet met een minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.18.
In vervolg op de ondercuratelestelling van moeder hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] de rechtbank verzocht hen in hun hoedanigheid van curator tot het geding toe te laten, zodat zij het geding kunnen voortzetten in de stand waarin het zich bevindt.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair: voor recht verklaart dat alle rechtshandelingen die zijn verricht door moeder in het kader van de verkoop van de tweede woning aan [partij B] , waaronder de afspraken vermeld in de koopovereenkomst – daaronder ook de schenking en de geldlening zoals volgt uit artikel 20 van de koopovereenkomst – bij brief van 12 juli 2024 zijn vernietigd;
subsidiair: de betreffende rechtshandelingen in rechte vernietigt;
[partij B] veroordeelt om mee te werken aan de ongedaanmaking van de koopovereenkomst, waaronder onder meer wordt verstaan aan de behandelend notaris de instructie te verlenen om de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers ongedaan te maken op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dagdeel dat [partij B] hiermee in gebreke blijft;
[partij B] veroordeelt aan [partij A sub 1] en [partij A sub 2] te betalen de buitengerechtelijke kosten en de kosten van deze procedure, de kosten van de deurwaarder daaronder begrepen.
4.2.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] leggen aan hun vordering ten grondslag dat moeder ten tijde van het verrichten van de rechtshandelingen in het kader van de verkoop van de tweede woning aan [partij B] niet in staat was om haar wil te bepalen omdat zij leed aan een geestelijke stoornis, dementie, dan wel dat sprake was van misbruik van omstandigheden. Deze geestelijke stoornis belette een redelijke waardering van de bij de rechtshandelingen betrokken belangen, zodat de rechtshandelingen vernietigbaar zijn op grond van artikel 3:34 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.3.
[partij B] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering. [partij B] betwist dat moeder de koopovereenkomst heeft ondertekend onder invloed van een geestelijke stoornis en stelt dat er geen onderbouwing is voor de diagnose dementie.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[partij B] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis:
a. voor recht verklaart dat aan de door [partij A sub 1] en [partij A sub 2] gedane buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst geen werking toekomt gelet op het feit dat de vernietigingsgronden ontbreken;
voor recht verklaart dat moeder wilsbekwaam is ter zake de koopovereenkomst;
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] veroordeelt in hun hoedanigheid van gevolmachtigden van moeder om mee te werken aan de levering van de tweede woning aan [partij B] zoals overeengekomen in de koopovereenkomst, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000 per dag dat zij daarmee in gebreke zijn.
4.6.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van [partij B] in zijn vorderingen.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en reconventie
5.1.
De vorderingen in conventie en reconventie hangen nauw met elkaar samen en zullen daarom gezamenlijk worden besproken.
5.2.
Het geschil tussen partijen gaat voornamelijk over de vraag of de tussen [partij B] en moeder met betrekking tot de tweede woning gesloten koopovereenkomst rechtsgeldig door [partij A sub 1] en [partij A sub 2] is vernietigd. Alvorens aan de beoordeling van deze kernvraag wordt toegekomen, zal de rechtbank allereest beslissen op het door [partij A sub 1] en [partij A sub 2] gedane verzoek om de zaak als curator over te nemen.
Procedureel: overname zaak door curator
5.3.
Het verzoek van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] tot overname van de zaak in hun hoedanigheid van curator, wordt toegewezen.
5.4.
[partij A sub 1] en [partij A sub 2] waren al in deze procedure betrokken als gevolmachtigde van moeder op grond van het door haar gemaakte levenstestament. Dit levenstestament bepaalt dat hun volmacht eindigt door de ondercuratelestelling. Aangezien curatelestelling kwalificeert als een verandering van de persoonlijke staat, kan het geding op grond van artikel 225 lid 1 sub b en artikel 227 lid 1 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden geschorst en hervat door de curator. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] zijn in hun hoedanigheid van curator bevoegd tot schorsing zodat het hen wordt toegestaan de zaak te hervatten in de hoedanigheid van curator. Het beroep van [partij B] op artikel 225 lid 4 Rv slaagt niet omdat [partij A sub 1] en [partij A sub 2] hun verzoek tot schorsing hebben ingediend voorafgaand aan de roldatum waarop de zaak is verschenen voor dagbepaling van het vonnis. [partij B] erkent dat niet aan de voorwaarde van artikel 225 lid 4 Rv is voldaan, maar meent dat afwijzing van het verzoek op zijn plaats is. Bij gebrek aan onderbouwing wordt dit standpunt gepasseerd.
Inhoudelijk
5.5.
De rechtbank beslist dat voldoende is komen vast te staan dat moeder leed aan een geestelijke stoornis, dementie, en daarmee wilsonbekwaam was ten aanzien van de door haar verrichte rechtshandelingen in het kader van de verkoop van de tweede woning. Daarmee staat vast dat de koopovereenkomst, inclusief de afspraken over schenking en geldlening door moeder aan [partij B] , buitengerechtelijk is vernietigd met de brief van 12 juli 2024 aan [partij B] . [partij B] moet meewerken aan ongedaanmaking van de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers. De rechtbank zal haar oordeel hierna toelichten.
Moeder was wilsonbekwaam bij aangaan koopovereenkomst
5.6.
Voor een rechtshandeling is een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist, die zich door een verklaring heeft geopenbaard, zo bepaalt artikel 3:33 BW. De wil wordt op grond van artikel 3:34 lid 1 BW geacht te ontbreken indien moeder in verband met een geestelijke stoornis niet meer in staat was tot een redelijke waardering van de bij de verklaring betrokken belangen of als de verklaring onder invloed van die geestelijke stoornis is gedaan.
5.7.
Hierbij geldt dat de aanwezigheid van een geestelijke stoornis niet altijd betekent dat de wilsverklaring ook onder invloed van die stoornis is gedaan, omdat een geestelijke stoornis de waardering van de betrokken belangen niet in alle gevallen hoeft te beletten. De aard van de rechtshandeling en de daarmee verband houdende rechtsgevolgen zijn van belang met betrekking tot de beoordeling van de vraag of de betrokkene de gevolgen heeft kunnen overzien in de context van zijn of haar geestestoestand. Hoe zwaarder de geestesstoornis, hoe ingrijpender de beslissing en hoe zwaarwegender de belangen, des te hoger zijn de eisen die aan een redelijke waardering mogen worden gesteld. [1]
5.8.
Er is sprake van een zwaarwegend belang omdat met de verkoop van de tweede woning een financieel belang is gemoeid van (minimaal) € 750.000 en de verkoop gevolgen heeft voor de bestaanszekerheid van moeder. De verkoop van de tweede woning moet ervoor zorgen dat moeder over voldoende liquide middelen beschikt om haar vaste lasten, waaronder uitgaven voor (thuis)zorg, te kunnen voldoen.
5.9.
Daarnaast is de beslissing om de tweede woning aan [partij B] te verkopen ingrijpend, aangezien moeder daarmee afwijkt van de bepaling in haar levenstestament dat rechtshandelingen die registergoederen betreffen alleen door twee van haar kinderen tezamen kunnen worden verricht. Bovendien bevat de koopovereenkomst andere financiële voorwaarden dan het Estate Plan volgens welke [partij A sub 1] en [partij A sub 2] de tweede woning wilden verkopen. Deze voorwaarden betreffen de financiering van de koopprijs door [partij B] en verschillen onder meer in de (wijze van) verrekening van schenkingen, de introductie van een lening van moeder aan [partij B] , de hoogte van de koopsom die [partij B] zelf financiert en de hoogte van de waarborgsom.
5.10.
Op [partij A sub 1] en [partij A sub 2] rust de stelplicht en de bewijslast dat moeder leed aan een geestelijke stoornis (dementie) en daarmee wilsonbekwaam was ten aanzien van de door haar verrichte rechtshandelingen in het kader van de verkoop van de tweede woning. In de regel wordt aan die stelplicht voldaan door een voldoende onderbouwde medische verklaring in het geding te brengen die deze stelling ondersteunt. [2] [partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben de volgende verklaringen en beoordelingen in het geding gebracht:
a.
Zorgplan in het kader van de WLZ-aanvraag van 23 januari 2024
5.10.1.
Uit de aanvraag blijkt dat moeder verward is, en verminderd inzicht en onvoldoende concentratie heeft. In de aanvraag staat, voor zover relevant, vermeld:
“Mw. is af en toe verward.”
“Mevrouw geeft aan cognitief achteruit te zijn gegaan.”
“Niet in staat medicatie in te nemen zonder hulp.”
“Verwardheid, verminderde inzicht”
“Mw. Maakt fouten, medicatie vergeten, onvoldoende concentratie, verzwakt”
b.
Brief van huisarts [huisarts] aan CIZ van 26 juni 2024
5.10.2.
De huisarts van moeder heeft op 26 juni 2024, drie dagen voor het sluiten van de koopovereenkomst, een brief geschreven aan het CIZ in het kader van de aanvraag voor langdurige zorg. Daarin staat, voor zover relevant, vermeld:
“Bij mw is op 03-08-2020 de diagnose dementie gesteld.”
“Mw. heeft forse geheugenstoornissen, geen gedragsstoornissen.”
c.
Verslag wilsbekwaamheidsbeoordeling door de heer [naam 1] van Expertisecentrum WZD van 5 juli 2024
5.10.3.
Op 5 juli 2024, enkele dagen na het ondertekenen van de koopovereenkomst met [partij B] , heeft de onafhankelijke specialist ouderengeneeskunde de heer [naam 1] een beoordeling uitgevoerd naar de wilsbekwaamheid van moeder. De heer [naam 1] oordeelt dat moeder wilsonbekwaam is ten aanzien van de verkoop van de tweede woning. Moeder wist op 5 juli 2024 niets af van een verkoop van haar tweede woning of de door haar gesloten koopovereenkomst.
“Betrokkene benoemt dat ze zich bewust is van het bestaan van een woning in Friesland.”
(…)
“Betrokkene ontkent dat er een verkoopcontract (al dan niet voorlopig) getekend zou zijn.”
(…)
“Betrokkene benoemt dat ze de woning in Goingarijp niet zou willen verkopen omdat de woning emotionele waarde heeft, gebruikt wordt door de kinderen tijdens vakanties en de verkoop financieel niet noodzakelijk is.”
(…)
“Betrokkene vertelt niet op de hoogte te zijn dat de woning verkocht zou zijn en dat een contract hierover zeer recent getekend zou zijn.”
(…)
“Indruk van het gesprek
Betrokkene is vriendelijk in gesprek. Stelt herhaaldelijk dezelfde vragen waarbij eerder gegeven antwoorden niet beklijven. Raakt tijdens het geven van een antwoord geregeld de draad van het gesprek kwijt.”
“Afweging en oordeel wilsbekwaamheid
(…) Betrokkene heeft geen zicht op haar financiële situatie, de waarde van vastgoed en is niet in staat om belangrijke informatie voldoende lang op te slaan om alsnog een beslissing te maken.”
d.
Medische verklaring dhr. Drs. [naam 2] d.d. 13 januari 2025
5.10.4.
Op 8 januari 2025 heeft de heer [naam 2] een huisbezoek gebracht aan moeder. [naam 2] is geregistreerd VIA-arts en gespecialiseerd in de beoordeling van wilsbekwaamheid. [naam 2] concludeert dat moeder gelet op de stoornissen en beperkingen blijvend niet wilsbekwaam is.
“Zoals tijdens het bezoek blijkt is er sprake van matig ernstige tot ernstige cognitieve stoornissen over de gehele lijn, waardoor het niet mogelijk is een coherent gesprek met betrokkene te voeren.”
(…)
“Er is daarnaast een ernstige stoornis voor het kortetermijngeheugen.”
(…)
“Gelet op de genoemde stoornissen en beperkingen die naar verwachting progressief van aard zijn, en haar niet consistente en niet persistente uitlatingen, is betrokkene blijvend niet wilsbekwaam.
Betrokkene wordt gezien haar geestelijke toestand niet in staat geacht haar persoonlijke (financiële) zaken en belangen naar behoren te behartigen.”
5.11.
[partij B] betwist dat moeder dement is en dat haar geestesvermogens gestoord waren bij de ondertekening van de koopovereenkomst. Volgens [partij B] laat het kortetermijngeheugen van moeder te wensen over, met name in de ochtend, maar maakt dat niet dat moeder dement is of niet meer in staat is haar wil te bepalen. [partij B] heeft deze betwisting niet onderbouwd met een contra-expertise door een medisch deskundige. De verklaringen van twee thuiszorgmedewerkers die verklaren dat het geheugen van moeder stabiel is, wegen niet op tegen de beoordeling van wilsonbekwaamheid door de specialisten [naam 1] en [naam 2] . Daarnaast heeft de ondertekening van de koopovereenkomst door moeder niet plaatsgevonden in de aanwezigheid van een notaris, zodat er geen objectieve beoordeling naar de wilsbekwaamheid van moeder te heeft plaatsgevonden op de dag van ondertekening. Daarmee zijn de medische verklaringen en beoordelingen die [partij A sub 1] en [partij A sub 2] in het geding hebben gebracht, onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
5.12.
Uit deze verklaringen – die deels zijn opgesteld kort voor en kort na de ondertekening van de koopovereenkomst – blijkt dat moeder niet in staat was een weloverwogen keuze te maken tussen de financiële voorwaarden in het Estate Plan en het bod van [partij B] , en dat zij evenmin in staat was te beoordelen wat de gevolgen van deze keuze waren voor haar eigen financiële situatie. De rechtbank hecht belang aan het gegeven dat moeder op 5 juli 2024 niet wist dat zij op 29 juni 2024 de tweede woning had verkocht. Moeder leed dus ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst aan een geestelijke stoornis (dementie) die haar belette een redelijke waardering van de bij de verkoop van de tweede woning betrokken te maken. Dat betekent dat volgens de wet (artikel 3:34 lid 1 BW) de wil van moeder bij de verkoop van de tweede woning aan [partij B] , wordt geacht te ontbreken, hetgeen de gewraakte rechtshandelingen vernietigbaar maakt (artikel 3:34 lid 2 BW).
De koopovereenkomst is buitengerechtelijk vernietigd
5.13.
Met de brief van 12 juli 2024 aan [partij B] hebben [partij A sub 1] en [partij A sub 2] de koopovereenkomst dan ook integraal buitengerechtelijk vernietigd. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] waren op grond van het levenstestament van 13 mei 2022 daartoe gezamenlijk bevoegd.
5.14.
De primaire vordering wordt dus toegewezen.
5.15.
Nu vernietiging van de koopovereenkomst op grond van een geestelijk stoornis is toegewezen, hoeft niet meer te worden beoordeeld of (daarnaast) sprake is van misbruik van omstandigheden. De subsidiaire vordering de rechtshandelingen in rechte te vernietigen behoeft evenmin behandeling.
Ongedaanmaking van de inschrijving in de openbare registers
5.16.
Gezien de vernietiging van de koopovereenkomst, moet de inschrijving van deze overeenkomst in de openbare registers worden verwijderd. [partij B] moet de behandelend notaris de instructie geven om de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers ongedaan te maken. De vordering van [partij A sub 1] en [partij A sub 2] onder c. zal in zoverre worden toegewezen.
5.17.
Aan de toewijzing van de vordering tot ongedaanmaking wordt geen dwangsom verbonden. Er wordt vanuit gegaan dat [partij B] het belang van moeder bij een spoedige verkoop aan een derde vooropstelt, zodat hij zonder dwangsom aan de veroordeling zal voldoen. Pas na ongedaanmaking van de inschrijving kan immers de tweede woning aan een derde worden verkocht, zodat moeder kan beschikken over liquide middelen om haar zorgkosten te voldoen.
5.18.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat niet is komen vast te staan dat de koopovereenkomst voor moeder nadelig was. In het bijzonder met de aangepaste financiële voorwaarden zoals besproken op de zitting – waarbij [partij B] bereid was om een hogere koopsom te betalen dan was opgenomen in het ‘Estate Plan’ en de koopsom niet deels wordt gefinancierd door middel van een lening van moeder aan [partij B] – zou moeder naar verwachting (eerder) over dezelfde of meer liquide middelen kunnen beschikken als bij verkoop volgens het Estate Plan aan een derde. Gesteld noch gebleken is dat de verkoopprijs aan [partij B] niet marktconform zou zijn. Daarbij is verkoop van de woning aan [partij B] in plaats van aan een derde in lijn met de wens van moeder om de tweede woning in de familie te houden. Ook het Estate Plan houdt uitdrukkelijk rekening met deze mogelijkheid. De curator zal de keuze voor verkoop aan een derde in plaats van aan [partij B] moeten toelichten bij het afleggen van verantwoording aan de kantonrechter over het gevoerde beheer aan het einde van de curatele (en in elk geval bij het overlijden van moeder).
Vorderingen van [partij B] worden afgewezen5.19. De uitkomst in conventie leidt ertoe dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen, nu deze er ten onrechte van uit gaan dat moeder wilsbekwaam was ter zake van de koopovereenkomst.
De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen
5.20.
De vordering tot betaling van de kosten van een buitengerechtelijke procedure en buitengerechtelijke advocaatkosten wordt afgewezen. [partij A sub 1] en [partij A sub 2] hebben niet gesteld dat zij andere werkzaamheden hebben verricht dan de werkzaamheden die gebruikelijk zijn ter voorbereiding van een procedure. Zij hebben daarom geen recht op een vergoeding van deze kosten.
Proceskosten compenseren
5.21.
Gelet op hetgeen overwogen is in 5.18 en gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd worden in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat alle rechtshandelingen die zijn verricht door moeder in het kader van de verkoop van de tweede woning aan [partij B] , waaronder de afspraken vermeld in de koopovereenkomst – daaronder ook de schenking en de geldlening zoals volgt uit artikel 20 van de overeenkomst – bij brief van 12 juli 2024 zijn vernietigd;
6.2.
veroordeelt [partij B] om mee te werken aan de ongedaanmaking van de koopovereenkomst, waaronder onder meer wordt verstaan aan de behandelend notaris de instructie te verlenen om de inschrijving van de koopovereenkomst in de openbare registers ongedaan te maken;
in reconventie
6.3.
wijst de vorderingen af;
in conventie en reconventie
6.4.
compenseert de kosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordelingen en wijst al het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, bijgestaan door mr. E.P.H.A. Verdult, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.
type: 3593

Voetnoten

1.Zie rechtbank Den Haag 23 november 2022 ECLI:NL:RBDHA:2022:12571 en Hof Den Haag 4 augustus 2020 ECLI:NL:GHDHA:2020:1721.
2.Zie HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2047, r.o. 3.6