ECLI:NL:RBDHA:2025:1115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

Op 13 januari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 24 januari 2025 door de rechtbank in Groningen is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel heeft opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting belemmert. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel beoordeeld en vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat de gronden voor bewaring voldoende zijn onderbouwd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden niet heeft betwist en dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend handelt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1694

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. De minister heeft op 13 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank.

2. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren
op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 14 februari 2023 een meeromvattende beschikking ontvangen, waarin een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar zijn opgenomen. Nu de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit in rechte vaststaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de wijze van bekendmaking en of eiser bekend was met dit besluit.
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3d, 4a, 4c, en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 volgt dat, om de gronden 3a, 3c, 3d en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [1] De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van grond 3a niet heeft betwist. De rechtbank overweegt verder dat grond 3b feitelijk juist is. Het feit dat de beschikking is gefaxt naar de gemachtigde van eiser en bovendien is gepubliceerd in de Staatscourant, maakt dat eiser wordt verondersteld bekend te zijn met de beschikking. Ook grond 3d is feitelijk juist, aangezien eiser zelf geen daadwerkelijke actie heeft ondernomen om aan identificerende documenten te komen. Verder beschikt eiser niet over een vaste woon- of verblijfplaats (4c). De enkele stelling van eiser dat zijn partner in Broeksel, België, woont, zonder verdere informatie te verstrekken, is hiervoor onvoldoende. Daarnaast heeft eiser meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend, die uiteindelijk niet tot verlening hebben geleid (4b), en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan (grond 4d). Eiser heeft deze laatste gronden ook niet betwist.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat lichte grond 4e ten onrechte aan eiser is tegengeworpen, nu uit de motivering niet volgt dat de genoemde strafbare feiten betrekking hebben op het risico op onttrekking aan het vreemdelingentoezicht.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De enkele stelling dat dat hij wil meewerken, is hiervoor onvoldoende. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verder heeft de minister de medische omstandigheden van eiser kenbaar gemaakt en voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel. De minister heeft eiser erop gewezen dat artsen en medicatie voor eiser beschikbaar zijn in het detentiecentrum Rotterdam. De medische zorg is daarmee voorhanden. Als eiser niet tevreden is over de gang van zaken met betrekking tot de medische dienst, kan hij een klacht indienen bij de directie van het detentiecentrum.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de vierde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 16 januari 2025, een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarnaast heeft de minister al vóór de inbewaringstelling in juli 2024 een traject voor de aanvraag van een laissez-passer (lp) voor eiser opgestart, waarop om de drie weken is gerappelleerd. Ook is op 19 december 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022 en 8 augustus 2023, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen niet ontbreekt. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. Daar komt bij dat op eiser de rechtsplicht rust Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. [3] Nu in ieder geval de Marokkaanse autoriteiten medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, als eiser zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.