Op 13 januari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 24 januari 2025 door de rechtbank in Groningen is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel heeft opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting belemmert. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel beoordeeld en vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat de gronden voor bewaring voldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden niet heeft betwist en dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend handelt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.