ECLI:NL:RBDHA:2025:11073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/2747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslag op grond van de Toeslagenwet voor ongeboren kind afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor een toeslag op grond van de Toeslagenwet (Tw). Eiser, die sinds 14 maart 2005 een Wajong-uitkering ontvangt, had op 3 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een toeslag, omdat zijn gezinssituatie was gewijzigd door het huwelijk en de verwachte geboorte van een kind. De aanvraag werd afgewezen omdat het ongeboren kind niet als deel van het huishouden werd beschouwd volgens artikel 3 van de Tw, dat bepaalt dat alleen kinderen jonger dan 12 jaar die daadwerkelijk in het huishouden wonen recht geven op een toeslag.

De rechtbank heeft geoordeeld dat een ongeboren kind niet kan worden aangemerkt als behorend tot het huishouden, omdat er nog geen sprake is van verzorging en het kind nog niet feitelijk samenwoont met de ouders. Dit betekent dat eiser geen recht had op de gevraagde toeslag. Eiser voerde aan dat dit een ongerechtvaardigd onderscheid vormde en in strijd was met het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). De rechtbank oordeelde echter dat er een redelijke en objectieve rechtvaardiging is voor het onderscheid tussen geboren en ongeboren kinderen, aangezien er voor de geboorte geen verzorging plaatsvindt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor de toeslag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringenverweerder (ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. T. Eversteijn).

Inleiding

Met het besluit van 25 januari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een toeslag op grond van de Toeslagenwet (Tw) afgewezen.
Met het besluit van 7 maart 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Wat aan de zaak vooraf ging
1.1.
Eiser ontvangt sinds 14 maart 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiser heeft op 3 januari 2024 een aanvraag ingediend voor een toeslag omdat zijn gezinssituatie is gewijzigd, hij is getrouwd of daarmee gelijkgesteld, en het gezinsinkomen is gedaald. Eiser heeft op de aanvraag ingevuld dat degene met wie hij samenwoont is geboren na 31 december 1971 en dat tot zijn huishouden een kind jonger dan 12 jaar behoort. In de begeleidende brief bij de aanvraag heeft eiser vermeld dat hij per 1 januari 2024 is gaan samenwonen met zijn partner en dat zij in verwachting zijn van een kind. Uit de bijgevoegde zwangerschapsverklaring blijkt dat de partner van eiser was uitgerekend op [datum] 2024.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder het primaire besluit genomen. Verweerder heeft daarin overwogen dat eiser, omdat zijn partner geboren is na 31 december 1971, alleen in aanmerking komt voor een toeslag als er kinderen bij hem wonen die jonger zijn dan 12 jaar. In het geval van eiser is daar geen sprake van.

Overwegingen

Gronden van eiser
2. Eiser voert aan dat sprake is van discriminatie van het ongeboren kind. Dat is in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), waarin geboorte ook een reden van discriminatie kan zijn. Het ongeboren kind heeft ook rechten en moet als kind worden beschouwd. Als het Uwv van mening is dat er alleen recht op toeslag is na de geboorte van het kind, dan moet dat duidelijker op de website worden geformuleerd. Eiser leeft al maanden onder het sociale minimum en is genoodzaakt om hulp te vragen van naasten. Eiser is van mening dat, in het kader van gelijke behandeling, zijn partner uit Indonesië niet op dezelfde manier recht lijkt te hebben op een sociaal vangnet als personen met een andere afkomst.
Standpunt van verweerder
3.1.
In het bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard, overweegt verweerder het volgende. Het klopt dat een ongeboren kind rechten kan hebben. De toeslag ziet alleen op het bieden van inkomenszekerheid tot een bepaalde grens voor mensen met loondervingsuitkeringen van het Uwv. Dit betekent dat er gekeken moet worden naar mensen die daadwerkelijk tot het huishouden behoren en voor het (eerste) financiële levensonderhoud ondersteund worden. Er blijkt niet dat niet-geborenen al tot het huishouden behoren.
3.2.
Verweerder ziet verder in de gronden van eiser geen aanleiding om het standpunt te wijzigen en stelt het volgende. De reden voor de invoering van artikel 3 van de Tw in 1990 was het streven van de wetgever naar een samenleving waarin ieder individu economisch zelfstandig is. Vanaf 1990 moet iedereen die in dat jaar of in een jaar na 1990 18 jaar is geworden in zijn eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Een uitzondering wordt gemaakt voor de situatie waarin tot het huishouden een kind behoort dat jonger is dan 12 jaar. De gedachte daarachter is dat in dat geval slechts een van de partners deelneemt aan het arbeidsproces en de ander belast is met de verzorging van het kind. Er is pas sprake van verzorging na de bevalling. Verweerder meent daarom dat met artikel 3 van de Tw werd beoogd een eventueel recht op toeslag te laten ontstaan vanaf de geboorte. Voor de toepassing van artikel 3 van de Tw wordt het begrip huishouden op dezelfde wijze uitgelegd als het begrip huishouden in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Dat brengt mee dat het begrip huishouden ziet op de feitelijke situatie van het samenwonen. [1] Verweerder stelt zich op het standpunt dat er feitelijk pas wordt samengewoond na de geboorte.
Verweerder is ook van mening dat de informatie op de website duidelijk is.
Daarnaast wijst verweerder eiser op andere mogelijkheden om zijn inkomen aan te vullen.
Beoordeling door de rechtbank
Behoort een ongeboren kind tot het huishouden?
4.1.
Artikel 3 van de Tw bepaalt dat vanaf 1990 een gehuwde, wiens echtgenoot is geboren na 31 december 1971, geen recht heeft op toeslag, tenzij tot zijn huishouden een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser samenwoonde met zijn partner, dat zijn partner na 31 december 1971 geboren is en dat zij waren aangemerkt als gehuwd of als echtgenoot [2] . In geschil is of het ongeboren kind van eiser en zijn partner aangemerkt kan worden als kind jonger dan 12 jaar dat behoort tot het huishouden van eiser.
4.3.
De rechtbank overweegt dat artikel 3 van de Tw van dwingendrechtelijke aard is. Dit betekent dat verweerder daarvan in beginsel niet kan afwijken. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het begrip ‘huishouden’ in de Tw op dezelfde manier uitgelegd als in de AKW. [3] Dat brengt mee dat ook het begrip huishouden in de Tw ziet op de feitelijke situatie van het samenwonen. De rechtbank is van oordeel dat een ongeboren kind nog niet feitelijk samenwoont met zijn ouders. Daarom behoort een ongeboren kind nog niet tot het huishouden als bedoeld in de Tw. Dit betekent voor eiser dat hij geen recht had op toeslag, omdat zijn ongeboren kind nog niet tot zijn huishouden behoorde.
Is er sprake van ongerechtvaardigd onderscheid?
5.1.
De rechtbank overweegt over eisers beroep op het discriminatieverbod het volgende. Bij de toetsing aan het in artikel 2 van het IVRK verwoorde non-discriminatiebepaling geldt in beginsel eenzelfde maatstaf als die welke wordt aangelegd met betrekking tot de in onder andere artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen de fundamentele vrijheden neergelegde discriminatieverbod. [4] Die toetsing betekent dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid, indien voor het gemaakte onderscheid geen redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat. Dat is het geval als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel. Bij de beoordeling in hoeverre een onderscheid in een bepaalde situatie een evenredig te achten middel vormt om een bepaald doel te bereiken, dient in het kader van het IVRK acht te worden geslagen op het daaraan ten grondslag liggende beginsel van bijzondere beschermwaardigheid van kinderen. Dit betekent dat maatregelen die ten opzichte van volwassenen in overeenstemming worden geacht met de internationale non-discriminatiebepalingen, in bepaalde situaties door de gevolgen daarvan voor kinderen niettemin in strijd kunnen komen met onder andere artikel 2, eerste lid, van het IVRK.
5.2.
De rechtbank heeft in 4.3 geoordeeld dat een ongeboren kind niet behoort tot het huishouden als bedoeld in artikel 3 van de Tw. Voor dit verschil tussen geboren en ongeboren kinderen bestaat naar het oordeel van de rechtbank echter een redelijke en objectieve rechtvaardiging. Anders dan bij kinderen die geboren zijn en feitelijk deel uitmaken van het huishouden, is bij ongeboren kinderen nog geen sprake van verzorging. De rechtbank begrijpt dat de wetgever bij de totstandkoming van artikel 3 van de Tw ervoor heeft gekozen af te wijken van het uitgangspunt van arbeidsparticipatie van beide partners als een kind jonger dan 12 jaar tot het huishouden behoort en dus verzorging behoeft. Nu echter vóór de geboorte geen sprake is van verzorging, is daarin geen belemmering gelegen voor deelname aan het arbeidsproces. Daarmee is een rechtvaardiging voor het onderscheid gegeven. Van discriminatie is geen sprake.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat het feit dat op de website van het Uwv niet expliciet wordt vermeld dat geen recht op toeslag bestaat als het kind nog niet geboren is, er niet toe leidt dat eiser daarom recht heeft op toeslag. Er is geen rechtsregel die tot die conclusie leidt. Overigens vermeldt de website wel dat iemand alleen een toeslag kan krijgen als er kinderen bij hem wonen die jonger zijn dan 12 jaar. Daarmee heeft verweerder voldoende informatie gegeven.
5.4.
Wat eiser verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een andere beoordeling. Eiser kan aanspraak maken op andere regelingen, waaronder de Participatiewet en huur- en zorgtoeslag, om zijn inkomen aan te vullen. Ten slotte ligt de eventuele ongelijke behandeling van zijn partner hier niet ter beoordeling voor.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft terecht de aanvraag van eiser voor een toeslag op grond van de Tw afgewezen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In dit verband verwijst verweerder naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD0551.
2.Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de Tw.
3.Zie daarvoor de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 17 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD0551 en van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:573.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 11 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1070 en van 7 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4021.