ECLI:NL:CRVB:2008:BD0551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5361 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagverlening op basis van de Toeslagenwet en het begrip huishouden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank oordeelde over de toekenning van een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Appellant, die sinds 21 februari 1979 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, had een toeslag aangevraagd met ingang van 11 november 2003, de datum waarop zijn jongste kind werd geboren. Appellant stelde echter dat hij recht had op een toeslag vanaf 22 augustus 2002, de datum waarop hij in het huwelijk trad met zijn echtgenote, en dat zijn stiefzoon, geboren in 1997, tot zijn huishouden behoorde. Het Uwv had de aanvraag van appellant afgewezen, omdat volgens de wet alleen recht op toeslag bestaat als er een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind jonger dan 12 jaar tot het huishouden behoort. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 maart 2008, vertegenwoordigd door zijn advocaat, herhaalde appellant zijn eerdere argumenten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat tot 11 november 2003 geen eigen, aangehuwd of pleegkind jonger dan 12 jaar tot het huishouden van appellant behoorde. De Raad benadrukte dat het begrip huishouden in de TW moet worden uitgelegd in overeenstemming met de Algemene Kinderbijslagwet, wat betekent dat het begrip huishouden de feitelijke situatie van samenwonen weerspiegelt. Aangezien de stiefzoon van appellant op dat moment in Marokko verbleef, kon hij niet worden beschouwd als behorend tot het huishouden van appellant in Nederland. De Raad concludeerde dat het hoger beroep vergeefs was ingesteld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

05/5361 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 juli 2005, 04/1131 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Peters, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft van verweer gediend.
Mr. Peters heeft een vraag van de Raad beantwoord en enkele nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2008. Voor appellant is verschenen mr. Peters voornoemd. Het Uwv is met voorafgaand bericht niet verschenen.
II OVERWEGINGEN
Bij formulier gedagtekend 24 november 2003 heeft appellant, die vanaf 21 februari 1979 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering geniet naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) aangevraagd. Op dat formulier heeft appellant aangegeven dat met ingang van 11 november 2003 zijn leefsituatie is gewijzigd. Op die datum is zijn jongste kind geboren. Op het formulier is verder aangegeven dat appellants echtgenote, [naam echtgenote], is geboren [in] 1973.
Bij besluit van 5 december 2003 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 11 november 2003 een toeslag op grond van de TW toegekend.
Door appellant is bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de toeslag. Volgens appellant heeft hij recht op een toeslag vanaf 22 augustus 2002. Dat is de datum waarop hij in het huwelijk is getreden met zijn echtgenote. Vanaf die datum hoorde ook [S.], geboren [in] 1997, tot appellants huishouden. [S.] is de zoon van appellants echtgenote uit een eerder huwelijk. Door appellant is aangegeven dat hij volledig verantwoordelijk is voor het levensonderhoud van [S.], nu zijn echtgenote geen inkomsten heeft noch alimentatie ontvangt. Op 15 maart 2004 is appellant ter zake van zijn bezwaren tegen het besluit van 5 december 2003 gehoord.
Bij besluit van 17 maart 2004, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar ongegrond verklaard.
Het beroep dat namens appellant is ingesteld tegen dit besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen:
“Ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de TW heeft recht op een toeslag de gehuwde die recht heeft op loondervingsuitkering en die per dag een inkomen heeft dat lager is dan het minimumloon.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3 van de TW heeft vanaf 1990 een gehuwde wiens echtgenoot is geboren na 31 december 1971 geen recht op toeslag, tenzij tot zijn huishouden een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar.
De rechtbank stelt voorop dat uit de aanvraag onmogelijk kan worden afgeleid dat eiser met de aanvraag een andere ingangsdatum beoogde dan 11 november 2003. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden eiser met ingang van 11 november 2003 een toeslag ingevolge de TW heeft toegekend. Niet in geschil is dat de echtgenote van eiser na 31 december 1971 is geboren. Dientengevolge komt eiser alleen in aanmerking voor een toeslag indien tot zijn huishouden een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [S.] zijn verblijf in Marokko heeft. De rechtbank overweegt dat op en na 22 augustus 2002, de datum waarop eiser is getrouwd, en tot 11 november 2003 niet kan worden gesproken van een aangehuwd kind dat tot eisers eigen huishouden behoort. Dat eiser [S.] mogelijk financieel heeft onderhouden doet hier niet aan af. Eerst op 11 november 2003 voldeed eiser aan de voorwaarden van artikel 3 van de TW, dat tot zijn huishouden een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar.
Op die datum heeft eiser namelijk samen met zijn echtgenote een kind gekregen, welk kind tot het huishouden van eiser behoort.”
In hoger beroep zijn namens appellant de eerder aangevoerde gronden in essentie herhaald.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat tot 11 november 2003 tot het huishouden van appellant geen eigen, aangehuwd of pleegkind jonger dan 12 jaar behoorde.
De Raad merkt hierbij op dat hij in doel en strekking van de TW geen grond ziet het begrip huishouden in de TW anders uit te leggen dan het begrip huishouden in de Algemene Kinderbijslagwet. Dat brengt mee dat ook het begrip huishouden in de TW ziet op de feitelijke situatie van het samenwonen. Tussen partijen is niet in geschil dat [S.] ten tijde hier in geding zijn feitelijk verblijf had in Marokko. Hij behoorde dan ook niet tot het huishouden van appellant in Nederland. De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J.Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.C. Palmboom.
RB