ECLI:NL:RBDHA:2025:1068
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000
Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 10 januari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er zicht op uitzetting naar Algerije zou zijn. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat de Algerijnse autoriteiten terughoudend zijn in het terugnemen van Algerijnse onderdanen. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van eiser niet voldoende was om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank stelde vast dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen redenen waren om aan te nemen dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn zou plaatsvinden.
Daarnaast betoogde eiser dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan inbewaringstelling kon worden volstaan. De rechtbank oordeelde dat de minister zich voldoende gemotiveerd had opgesteld en dat het niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats een onttrekkingsrisico met zich meebracht. Eiser voerde ook aan dat zijn uitzetting in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat hij verantwoordelijk was voor zijn vriendin, zoon en gehandicapte broer in België. De rechtbank oordeelde dat dit beroep op artikel 8 niet aan de orde kon komen in de procedure over de rechtmatigheid van de bewaring.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter D. Bruinse-Pot, in aanwezigheid van griffier D.M. Abrahams. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.