ECLI:NL:RVS:2024:78

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
202307028/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en de inspanningsverplichting van de staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 november 2023 het beroep tegen de bewaring ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 25 oktober 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Schoneveld, stelde dat de staatssecretaris zijn inspanningsverplichting had geschonden voorafgaand aan de bewaring. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet in gebreke was gebleven, hoewel dit op onjuiste gronden was vastgesteld. De vreemdeling voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gewerkt aan zijn uitzetting naar Roemenië. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris voldoende stappen had ondernomen, waaronder het houden van vertrekgesprekken en het boeken van een vlucht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307028/1/V3.
Datum uitspraak: 4 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 november 2023 in zaak nr. NL23.33929 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 9 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Schoneveld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de eerste grief ten onrechte dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris de inspanningsverplichting voorafgaand aan de bewaring heeft geschonden. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn strafrechtelijke invrijheidsstelling in voorarrest verbleef en nog niet onherroepelijk was veroordeeld ter zake van het misdrijf waarvan hij werd verdacht. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat indien de einddatum van de strafrechtelijke detentie nog niet bekend is, niet van de staatssecretaris kan worden gevergd dat hij de uitzetting zo voorbereidt, dat deze aansluitend aan het einde van de detentie plaatsvindt en vreemdelingenbewaring achterwege kan blijven (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:17, onder 1.1). De rechtbank heeft terecht, zij het op onjuiste gronden, geoordeeld dat de staatssecretaris de inspanningsverplichting niet heeft geschonden. De grief faalt.
2.       De vreemdeling klaagt in zijn tweede grief verder terecht dat de rechtbank ten onrechte niet heeft getoetst of de staatssecretaris voldoende voortvarend aan zijn uitzetting naar Roemenië heeft gewerkt. De grief leidt echter niet tot het ermee beoogde doel, gelet op het volgende. Op 25 oktober 2023 is de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling beëindigd en is hij in bewaring gesteld. Op 30 oktober 2023 is een eerste vertrekgesprek gehouden en is een vluchtaanvraag verzonden naar de Koninklijke Marechaussee. Vervolgens heeft op 1 november 2023 een tweede vertrekgesprek plaatsgevonden, waarin de regievoerder kenbaar heeft gemaakt dat er een vlucht is geboekt voor 3 november 2023. De vreemdeling is op 3 november 2023 uitgezet naar Roemenië. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling gewerkt.
3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt met verbetering van gronden bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024
47-1086