Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Conclusie en gevolgen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asiel aangevraagd op 6 september 2022, maar zijn aanvraag werd door verweerder afgewezen op 10 februari 2023, met de stelling dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, en de voorzieningenrechter heeft op 12 december 2024 een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de overdracht aan Polen werd opgeschort.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 23 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Eiser voerde aan dat de asielaanvraag niet zorgvuldig was behandeld en dat er recente ontwikkelingen in Polen waren die het interstatelijk vertrouwensbeginsel in twijfel trokken. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had geoordeeld dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reëel risico was op schending van de mensenrechten bij overdracht aan Polen.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico liep op een behandeling die in strijd was met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.