ECLI:NL:RBDHA:2025:10379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
24-5763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Ghanese man, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om een Nederlands paspoort. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat eiser volgens verweerder het Nederlanderschap niet had verkregen. De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser had zijn aanvraag op 11 december 2023 ingediend, maar verweerder stelde dat hij niet aan de voorwaarden voldeed om het Nederlanderschap te verkrijgen, omdat hij op het moment van erkenning door zijn vader meerderjarig was. De rechtbank concludeert dat de erkenning van eiser door zijn vader niet rechtsgeldig was, omdat deze niet voldeed aan de eisen van de Ghanese wetgeving en omdat de vader op dat moment geen Nederlander was. Eiser heeft niet aangetoond dat hij het Nederlanderschap bezit, en de rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden de aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Ghana, eiser

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: I.S. IJserinkhuijsen ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om afgifte van een Nederlands paspoort.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 30 januari 2024 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 2 mei 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 11 december 2023 een Nederlands paspoort aangevraagd bij de Nederlandse ambassade in Accra (Ghana). Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat – kort gezegd – eiser het Nederlanderschap niet heeft verkregen omdat hij ten tijde van de erkenning door de heer [naam 1] de meerderjarige leeftijd al had bereikt.
2.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] , Ghana. Hij heeft bij geboorte de Ghanese nationaliteit verkregen. In de geboorteakte staat [naam 1] , geboren op [datum 1] 1972 in Ghana vermeld als vader en [naam 2] , geboren op [datum 2] 1974 in Ghana, als moeder. De geboorteakte is op 2 september 2019, verlaat, opgemaakt en de aangifte is enkel gedaan door de moeder.
2.2.
De heer [naam 1] is niet gehuwd met de moeder van eiser. Hij is op 20 september 2005 in Groningen gehuwd met een andere vrouw. De heer [naam 1] werd op 22 februari 2005 voor het eerst in Nederland ingeschreven, komende vanuit Ghana. Hij verkreeg het Nederlanderschap op 14 januari 2021. [1]
2.3.
De moeder bezit de Ghanese nationaliteit.
2.4.
Eiser bereikte op [datum 3] 2012 de leeftijd van zeven jaar. Op [datum 3] 2023 bereikte hij de meerderjarige leeftijd. Hij is in het bezit van een ECOWAS identity Card afgegeven op 15 augustus 2020 en geldig tot 14 augustus 2023. In dit document is zijn geslachtsnaam als [naam 1] vermeld.
2.5.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder op goede gronden eisers aanvraag voor een Nederlands paspoort niet in behandeling heeft genomen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en dat hem daardoor ten onrechte geen Nederlands paspoort is toegekend. Eiser is allereerst van mening dat de erkenning in Ghana rechtsgeldig is en eiser toen het Nederlanderschap heeft verkregen. Uit de overgelegde documenten uit Ghana blijkt dat de erkenning en de registratie van die erkenning in Ghana heeft plaatsgevonden vóór de aanvraag om aangifte van een paspoort. Er is geen reden om de erkenning in Ghana, die tijdens de minderjarigheid van eiser heeft plaatsgevonden, niet geldig te achten. Ook is van belang dat het afstemmingsrecht van Ghana toepasselijk kan worden geacht.
3.1.
Subsidiair heeft de erkenning plaatsgevonden op 14 februari 2023 aan het Stadsloket van Amsterdam Noord. Daarvan is ook een schriftelijk stuk (akte) opgemaakt. Dit stuk moet worden gezien als akte van erkenning van die datum. Een later overgelegde akte van erkenning is kennelijk uitgegeven op 10 augustus 2023, maar de erkenningshandeling zelf heeft met zekerheid plaatsgevonden voor [datum 3] 2023 en dus voordat eiser meerderjarig is geworden. Dat er vervolgens door de gemeente een nadere akte van 10 augustus 2023 is afgegeven doet hier niet aan af.
3.2.
Meer subsidiair vindt eiser dat het tijdsverloop tussen 14 februari 2023 tot 10 augustus 2023 niet aan hem kan worden tegengeworpen. Dit tijdsverloop is niet te wijten aan eiser en hij zou daarmee dan ook niet in zijn belangen geschaad behoren te worden.
3.3.
Voor zover de akte van erkenning op enig punt een onjuistheid of onvolkomenheid bevat kan dit eveneens niet voor zijn rekening en risico komen. Er kan hem namelijk geen verwijt worden gemaakt nu hij daarvoor afhankelijk is van instellingen die tot het openbaar bestuur in Nederland behoren. Dit geheel op eiser afwenden zou dan ook onevenredig bezwarend zijn. Eiser beroept zich daarnaast op het Verdrag inzake de Rechten van het kind (IVRK). Ook is de hoorzitting in bezwaar ten onrechte achterwege gebleven. Eiser onderbouwt zijn standpunt met verschillende documenten. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met de regels van geschreven en ongeschreven recht en had in redelijkheid niet genomen kunnen worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de paspoortaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank legt dit oordeel hierna uit.
4.1.
Uit artikel 9 van de Paspoortwet volgt dat alleen Nederlanders recht hebben op een Nederlands paspoort. Voor het bepalen van het recht van een belanghebbende op een dergelijk reisdocument, moet dus ook vaststaan dat hij het Nederlanderschap daadwerkelijk bezit. De wetgever hecht een groot belang aan het bevorderen van het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Het verstrekken van Nederlandse reisdocumenten aan personen van wie de nationaliteit niet boven alle twijfel is verheven, ondergraaft het vertrouwen in dergelijke reisdocumenten per definitie. In geval van twijfel over de nationaliteit van de aanvrager van een Nederlands reisdocument kan daarom niet tot verstrekking ervan worden overgegaan.
4.2.
Op de aanvrager rust de bewijslast om voldoende zekerheid te verschaffen over het Nederlanderschap. Als de aanvrager niet in het bewijs slaagt, kan niet tot verstrekking van het paspoort worden overgegaan. [2]
4.3.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat eiser het Nederlanderschap niet bij geboorte heeft verkregen. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of eiser het Nederlanderschap aan zijn Nederlandse vader kan ontlenen door erkenning. [3]
4.4.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen erkenning heeft plaatsgevonden op grond van artikel 9, sub b, van de Ghanese Registration of Births and Deaths Act. Uit vaste rechtspraak volgt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand in Ghana slechts registreert wat hem door de aangever wordt medegedeeld. De in de geboorteakte op te nemen gegevens worden door hem niet op juistheid gecontroleerd. De omstandigheid dat een man in de geboorteakte als vader van het kind staat vermeld, kan naar Ghanees recht niet gelden als – volledig – bewijs voor de (on)wettigheid van het kind en wordt niet op zichzelf aangemerkt als een vorm van (juridische) erkenning van het vaderschap van het kind. De enkele omstandigheid dat de heer [naam 1] in de geboorteakte als vader is vermeld, is derhalve onvoldoende om aan te nemen dat hij naar Ghanees recht als juridische vader van eiser kan worden aangemerkt. [4]
4.5.
Voor zover de heer [naam 1] op 2 september 2019 wel de geboorteaangifte zou hebben gedaan kan eiser hierdoor het Nederlanderschap niet hebben verkregen, omdat de heer [naam 1] op die datum nog niet in het bezit was van het Nederlanderschap.
4.6.
De erkenning op basis van de statutory declaration van de moeder van 17 januari 2022 over het vaderschap kan niet als een rechtsgeldige erkenningsakte of erkenningshandeling van de heer [naam 1] worden aangemerkt. Mocht de verklaring van de moeder wel aan te merken zijn als een erkenningshandeling van de heer [naam 1] dan heeft eiser hierdoor eveneens niet van rechtswege het Nederlanderschap verkregen op grond van artikel 4, tweede lid, van de RWN. Eiser heeft op [datum 3] 2012 namelijk al de leeftijd van zeven jaar bereikt. Een beroep op erkenning op grond van artikel 4, vierde lid, van de RWN slaagt evenmin, omdat eiser niet binnen de termijn van één jaar na de erkenning (dus vóór 17 januari 2023) een rechtsgeldig bewijs van biologisch vaderschap van de heer [naam 1] heeft overgelegd.
4.7.
Op 10 augustus 2023 is een akte van erkenning door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam opgesteld. Het Nederlanderschap heeft eiser door deze erkenning echter niet verkregen, omdat hij op [datum 3] 2023 de meerderjarige leeftijd al had bereikt. Het Nederlanderschap kan op grond van artikel 4, tweede en vierde lid, van de RWN, alleen worden verkregen als het kind is erkend toen hij minderjarig was.
4.8.
De rechtbank kan eiser niet volgen in het standpunt dat de erkenning op 14 februari 2023 heeft plaatsgevonden, en dus een week voordat eiser meerderjarig werd, nu hij op die datum de benodigde documenten heeft overgelegd en reeds op die datum voldeed aan de voorwaarden die gelden voor een rechtsgeldige erkenning. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het document (het innameformulier van het Stadsloket Amsterdam) niet aan de voorwaarden voldoet waar een akte van erkenning aan moet voldoen. [5] Mocht het document wel aan deze vereisten voldoen, kan eiser hier alsnog niet het Nederlanderschap aan ontlenen, omdat hij op dat moment niet voldeed aan de eisen van artikel 4, tweede dan wel vierde lid, van de RWN.
4.9.
Tijdens de zitting hebben zowel de gemachtigde van eiser als de heer [naam 1] toegelicht welke inspanningen zij hebben verricht en dat door een samenloop van omstandigheden de akte van erkenning van de ambtenaar van de burgerlijke stand van Amsterdam pas op 10 augustus 2023 is opgesteld. Hoewel de rechtbank ziet dat de heer [naam 1] zijn best heeft gedaan en het tijdsverloop tussen de aanvraag en de afgifte van de akte niet aan hem te wijten lijkt te zijn, kan dit, gelet op het voorgaande, niet leiden tot een ander oordeel. Immers, eiser heeft tot op heden niet aangetoond dat de heer [naam 1] zijn biologische ouder is.
4.10.
Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Voor het verkrijgen van een Nederlands paspoort moet iemand Nederlander zijn. De RWN heeft limitatief bepaald in welke gevallen het Nederlanderschap wordt verkregen. Uit vaste rechtspraak volgt dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Verder kunnen de artikelen van het IVRK niet dienen als grondslag voor het verstrekken van nationale reisdocumenten aan personen die daar vanwege het niet bezitten van het Nederlanderschap niet voor in aanmerking komen. Nog daargelaten dat eiser sinds [datum 3] 2023 niet meer minderjarig is. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat het voor eiser nog mogelijk is om een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap in te dienen bij de civiele rechter op grond van artikel 17 van de RWN.
4.11.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Verweerder mag van het horen afzien [6] , als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank afzien van het horen van eiser. De beroepsgrond dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn hoorplicht slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden de paspoortaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1823.
3.Artikel 4, tweede en vierde lid, van de RWN.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 november 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3813 en de beschikking van de Hoge Raad van 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3630.
5.Op grond van onder andere de artikelen 20, 38, 40 en 49, eerste lid, van het Besluit burgerlijke stand 1994.
6.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.