Overwegingen
1. Eiser is geboren op [datum] 1999 en heeft de Iraakse nationaliteit. Op 21 mei 2021 heeft [referent] , de vader van eiser en tevens referent, een aanvraag voor eiser ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel ‘familie- of gezinslid’.
2. Bij besluit van 28 april 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit is verweerder bij die afwijzing gebleven. Verweerder heeft daartoe overwogen dat tussen eiser en referent en tussen eiser en zijn minderjarige zusje geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.Eiser is meerderjarig en valt niet onder het jongvolwassenenbeleid. Daarbij is van doorslaggevend belang dat eiser sinds 2017 niet meer samenwoont met referent en sindsdien een zelfstandig huishouden voert. Er is daarnaast geen sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid in de relatie tussen eiser en referent. Verder is geen sprake van de voor het aannemen van familie- en gezinsleven vereiste hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn minderjarige zusje.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Eiser is in 2017 op kamers gaan wonen om te gaan studeren. Het was niet mogelijk om bij zijn ouders te blijven wonen, omdat de afstand van hun huis naar de universiteit te groot was. Iedere week ging eiser terug naar zijn ouders. Hij is afhankelijk van hen gebleven; hij kreeg van zijn moeder geld om in zijn levensonderhoud te voorzien en zijn was werd door zijn moeder gedaan. In de vakanties kwam hij steeds voor langere tijd (vier maanden) terug naar zijn ouders. Gelet op die omstandigheden heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat eiser een zelfstandig huishouden heeft gevoerd. Dit criterium vindt bovendien geen grondslag in het beleid van verweerder. De gezinsleden van eiser, waaronder referent, zijn in februari 2021 naar Nederland vertrokken in het kader van nareis. Eiser heeft zich na hun vertrek staande gehouden, maar hij was niet zelfstandig. Nadat eiser in september 2021 was afgestudeerd, wilde hij zo snel mogelijk afreizen naar Nederland. Omdat dat niet mogelijk was, is hij bij een oom gaan wonen. Hij is nog altijd niet zelfstandig. Eiser verwijst voorts naar de uitspraken van de Afdelingvan 23 augustus 2019,9 december 2019en deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 3 maart 2022. Voor zover eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, is wel degelijk sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Doordat eiser en referent in 2014 ternauwernood zijn ontsnapt aan IS, hebben zij extra sterke banden met elkaar. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser banden met Irak heeft, maar daarbij geldt dat de familieband met referent en de rest van het gezin sterker zijn. Verder voert eiser aan dat hij wel degelijk hechte persoonlijke banden heeft met zijn zusje. Dat eiser geen ouderrol vervult, doet daar niet aan af. Tot slot voert eiser aan dat de onderhavige aanvraag een tweede aanvraag betreft, die niet los gezien kan worden van de eerste aanvraag die buiten behandeling is gesteld. In dat kader verwijst eiser naar de uitspraken van de Afdeling van 23 november 2020en deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 16 mei 2022.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bevoegde bestuursorgaan
4. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de bevoegdheid om te beslissen sinds 2 juli 2024 bij de minister van Asiel en Migratie ligt. Daarmee kent het bestreden besluit een gebrek.
5. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awbte passeren. Gebleken is dat de minister van Asiel en Migratie het bestreden besluit voor zijn rekening neemt, nu ter zitting een gemachtigde namens hem is verschenen. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet is aan te merken als een jongvolwassene die deel uitmaakt van het ouderlijk gezin. Daarbij heeft verweerder terecht van doorslaggevend belang geacht dat eiser sinds 2017 niet meer samenwoont met referent. Uit de verklaringen van referent heeft verweerder allereerst kunnen afleiden dat het een vrijwillige keuze van eiser was om te studeren en op kamers te gaan wonen. Dat de beslissing om niet thuis te blijven wonen (mede) gebaseerd is geweest op financiële overwegingen laat de vrijwillige keuze voor een studie elders onverlet en betekent als zodanig niet dat eiser noodgedwongen het ouderlijk huis heeft verlaten. Bovendien heeft verweerder bij zijn beoordeling kunnen meewegen dat eiser in 2021 heeft besloten om niet met zijn gezinsleden naar Nederland te reizen, maar in Irak is gebleven om door te gaan met zijn studie. Ook dit was geen gedwongen beslissing. Het beroep van eiser op de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2019 en 9 december 2019 gaat dan ook niet op. Ten aanzien van eisers betoog dat hij steeds in de weekenden en in vakanties terugging naar zijn ouders, heeft te gelden dat dit na het vertrek van het ouderlijk gezin naar Nederland niet langer het geval is geweest. Verweerder stelt niet ten onrechte dat de eigen keuze van eiser om elders te gaan wonen en om vervolgens het ouderlijk gezin niet te volgen naar Nederland getuigt van een grote mate van zelfstandigheid. Voor zover eiser stelt dat hij financieel afhankelijk is gebleven van zijn ouders en dat hij na zijn afstuderen financieel is ondersteund door zijn oom, stelt verweerder terecht dat dit onvoldoende is onderbouwd en dat niet is gebleken dat eiser niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien.
Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 3 maart 2022 leidt niet tot een geslaagd beroep, aangezien verweerder terecht stelt dat eiser niet langer deel uitmaakt van zijn ouderlijk gezin.
7. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat de onderhavige aanvraag een tweede aanvraag betreft en dat de eerste aanvraag niet in behandeling is genomen, overweegt de rechtbank dat de situatie ten tijde van het besluit op de eerste aanvraag, 15 december 2021, vergelijkbaar was met de huidige situatie. Ook toen woonde eiser immers niet meer samen met het gezin vanwege het vertrek naar Nederland. Dat toen geen inhoudelijk besluit is genomen, is dan ook niet van invloed op de onderhavige beoordeling. De verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 23 november 2020 en de rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 16 mei 2022 is in zoverre niet aan de orde.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
8. Daarnaast heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen referent en eiser op grond waarvan familie- of gezinsleven zou moeten worden aangenomen. Verweerder heeft in dit verband alle omstandigheden meegewogen, waaronder de verklaringen van referent tijdens het gehoor. Zoals hierboven onder rechtsoverweging 6 is overwogen was het de keuze van eiser om vanaf 2017 zijn ouderlijk huis te verlaten om te gaan studeren en om niet met de rest van het gezin te vertrekken naar Nederland. Niet is gebleken dat eiser zich de afgelopen jaren zonder de financiële hulp van referent niet staande kon houden. Ten aanzien van de emotionele afhankelijkheid heeft verweerder kunnen overwegen dat de zware periode die het gezin van eiser heeft gekend in Irak niet zonder meer maakt dat eiser en referent zodanig afhankelijk van elkaar zijn dat zij niet in staat zijn zelfstandig te functioneren. Ook daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat het geen gedwongen keuze is geweest van eiser om zonder gezin in Irak achter te blijven. Verder heeft verweerder voor wat betreft de gestelde emotionele afhankelijkheid van eiser gewezen op de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting dat eiser volwassen is en in Nederland ook op zichzelf zou gaan wonen zodra hij een baan en een huis heeft gevonden. Tot slot heeft verweerder kunnen overwegen dat de banden van eiser met Irak groter zijn dan die met Nederland.
Hechte persoonlijke banden met zusje
9. Verweerder heeft terecht overwogen dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn zusje, omdat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen hen in de zin datniet is gebleken van een band die de gebruikelijke band tussen broer en zus overstijgt. De stelling van eiser dat hij in de weekenden contact had met zijn zusje is daartoe onvoldoende. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat niet is gebleken dat eiser een ouderrol vervult jegens zijn zusje.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Vanwege het in rechtsoverweging 4 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).