ECLI:NL:RBDHA:2025:10148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
C/09/683788/ KG ZA 25-350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen exploitant speelautomatenhal en gemeente Den Haag over schadevergoeding na afwijzing omgevingsvergunning

In deze zaak vordert de exploitant van een speelautomatenhal, Hommerson’s Sportland 2000 B.V., een voorschot op schadevergoeding van de gemeente Den Haag. Dit naar aanleiding van de afwijzing van een omgevingsvergunning voor een locatie aan de Dr. Lelykade. De exploitant stelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de vergunning niet te verlenen, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade. De exploitant vordert een bedrag van € 1.800.000,- als voorschot op de schadevergoeding, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de volledige schade. Wel wordt een bedrag van € 45.572,58 toegewezen, bestaande uit huurpenningen en een betaling in het kader van een vaststellingsovereenkomst. De vorderingen om de gemeente te verplichten tot onderhandelingen over de schadevergoeding en om binnen twee weken een besluit te nemen over de schadevergoeding worden afgewezen. De gemeente wordt wel veroordeeld in de proceskosten van de exploitant. De uitspraak is gedaan door mr. T.F. Hesselink op 30 mei 2025.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/683788/ KG ZA 25-350
Vonnis in kort geding van 30 mei 2025
in de zaak van
HOMMERSON’S SPORTLAND 2000 B.V.te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. G.J.M. Volders te Den Bosch,
tegen:
GEMEENTE DEN HAAGte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. N.E.J. Franken te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Hommerson’s´ en ‘de Gemeente’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 mei 2025 met producties 1 - 27;
- de conclusie van antwoord van de Gemeente met producties 1 - 6;
- de op 15 mei 2025 ingediende akte overlegging producties tevens wijziging van eis, waarbij de aanvullende producties 28 - 33 zijn overgelegd;
- de op 16 mei 2205 ingediende akte en overlegging producties, waarbij de producties 34 tot en met 42 zijn overgelegd;
- de op 19 mei 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Hommerson’s is een vennootschap die zich bezighoudt met de exploitatie van amusements- en speelautomaten. Hommerson´s exploiteerde onder meer een speelautomatenhal aan de [adres 1] te Den Haag. De Verordening op de kansspelen van de gemeente Den Haag is in 2017 aangepast in die zin dat de bij de Verordening behorende kaart met aangewezen gebieden is gewijzigd. De locatie Scheveningen werd daarbij verruimd met onder andere het Havengebied. Daarmee werd voor Hommerson´s de mogelijkheid gecreëerd om haar speelautomatenhal aan de [adres 1] te Den Haag te verplaatsen naar de Scheveningse Haven.
2.2.
Op 26 maart 2020 is aan Hommerson´s een exploitatievergunning verleend voor het vestigen en exploiteren van een speelautomatenhal voor de locatie [adres 2] te Den Haag. Hommerson’s is overgegaan, althans verder gegaan met de verbouwing van de locatie. Omdat ook een omgevingsvergunning was vereist, heeft Hommerson´s op 26 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de kantoorruimte aan de [adres 2] te Den Haag in een speelautomatenhal (met 60 speelautomaten), het aanpassen van de gevels, het aanbrengen van handelsreclame en het realiseren van constructieve doorbraken.
2.3.
Op 12 oktober 2020 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen die strekt tot onder meer het niet afgeven van een omgevingsvergunning voor een speelautomatenhal aan de [adres 2] te Den Haag.
2.4.
De Gemeente heeft de aanvraag van Hommerson’s voor een omgevingsvergunning op 28 oktober 2020 afgewezen. In besluit op het bezwaar van 17 juni 2021 is de Gemeente bij die afwijzing gebleven.
2.5.
Nadat de Gemeente de omgevingsvergunning had afgewezen, heeft Hommerson’s zich jegens de verhuurder van de [adres 2] te Den Haag op het standpunt gesteld dat de ontbindende voorwaarde uit de huurovereenkomst op 28 oktober 2020 is ingetreden en dat de huurovereenkomst daarmee van rechtswege is geëindigd. Hommerson´s heeft tot en met december 2020 de huurpenningen voor de [adres 2] te Den Haag voldaan. Omdat Hommerson´s de huur daarna niet meer heeft voldaan heeft de verhuurder Hommerson´s in een kortgedingprocedure bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag betrokken. In die procedure is Hommerson´s bij vonnis van 14 mei 2021 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 73.181,11, te vermeerderen met de contractuele rente conform ROZ-model over de maand mei 2021. Hommerson’s en de verhuurder van de bedrijfsruimte hebben daarna een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij zij onder meer hebben afgesproken dat de huurovereenkomst is geëindigd, maar dat het moment waarop de huurovereenkomst is geëindigd uitdrukkelijk in het midden wordt gelaten. Ook zijn zij overeengekomen dat Hommerson’s aan de verhuurder uiterlijk op 8 september 2021 eenmalig een bedrag van € 20.000,- betaalt. Op 21 september 2021 heeft Hommerson’s aan de verhuurder een bedrag van € 20.000,- voldaan, waarbij in de betalingsomschrijving staat vermeld:
‘Conform afspraak’.
2.6.
Nadat de Gemeente de omgevingsvergunning voor de [adres 2] te Den Haag had geweigerd, is aan Hommerson´s een (tijdelijke) vergunning verstrekt die het voor Hommerson´s mogelijk maakte om een speelautomatenhal aan de [adres 3] te Den Haag te exploiteren. De verbouwing van de [adres 3] was in november 2021 gereed. Eind 2021 heeft Hommerson’s deze locatie in gebruik genomen als speelautomatenhal.
2.7.
De bestuursrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 23 juni 2023 (zaaknummers: SGR 21/4986 en SGR 21/5033) geoordeeld dat het besluit van de Gemeente van 17 juni 2021 in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen. De bestuursrechter overwoog – kort samengevat – dat gelet op een samenspel van gedragingen van zowel de raad als het college en gelet op de omstandigheid dat de burgemeester Hommerson’s relatief kort tevoren een kansspel- en exploitatievergunning had verleend voor haar locatie aan de [adres 2] , Hommerson’s de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat haar aanvraag om een omgevingsvergunning zou worden gehonoreerd. De bestuursrechter heeft het beroep van Hommerson’s gegrond verklaard, het bestreden besluit van 17 juni 2021 vernietigd en de Gemeente (het college) opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van de uitspraak (van 23 juni 2023).
2.8.
De Gemeente is tegen de uitspraak van de bestuursrechter van 23 juni 2023 in beroep gegaan. Homerson’s is daartegen ook in beroep gegaan.
2.9.
Na de uitspraak van de bestuursrechter zijn Hommerson’s en de Gemeente met elkaar in overleg getreden over de schadevergoedingsvordering waarop Hommerson’s jegens de Gemeente aanspraak maakt. De Gemeente heeft aan IGG Bouweconomie (hierna: IGG) de opdracht gegeven om de schadeclaim van Hommerson’s te beoordelen, In het rapport van IGG van 11 november 2024 staat onder 1.2 de opdracht aan IGG geformuleerd:
“De gemeente heeft aan IGG gevraagd de schadeclaim van Hommerson te beoordelen waarbij IGG expliciet naar de redelijkheid en billijkheid en aantoonbaarheid van daadwerkelijk gemaakte kosten (betaalbewijzen) kijkt.
Of de geclaimde bedragen in aanmerking komen voor vergoeding valt buiten de scope van IGG. IGG kan op basis van zijn bouwkundige en procesmatige kennis een advies geven aan de gemeente Den Haag”
Uit het rapport van IGG blijkt dat Hommerson’s jegens de Gemeente aanspraak maakt op een bedrag van € 2.800.000,00 aan schadevergoeding:
In het rapport staat daarbij vermeld:
“In de rapportage beoordeeld IGG de verschillende posten met de aangeleverde bewijzen op bouw-economische redelijkheid, juistheid en de beschikbaarheid van betaalbewijzen voor de geclaimde kosten.”
IGG komt in het rapport tot de conclusie dat zij een schadebedrag van € 892.901,54 onderbouwd en reëel acht.
2.10.
De Adviescommissie bezwaarschriften heeft de Gemeente na de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2023 als volgt geadviseerd:
“De commissie adviseert gelet op de uitspraak van de rechtbank van 23 juni 2023 om de bezwaren gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen, nader onderzoek te verrichten of de aanvraag door middel van een afwijkingsbesluit kan worden gehonoreerd. Daarnaast, en afhankelijk van het onderzoek en eventueel in dat kader te voeren of reeds lopende overleggen, adviseert de commissie het college om een besluit op het schadevergoedingsverzoek te nemen.
Tot slot adviseert de commissie om het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.”
De Gemeente heeft op 12 december 2024 een nieuw besluit genomen, inhoudende dat de gevraagde omgevingsvergunning alsnog wordt verleend. In het besluit staat onder meer het volgende vermeld:
“Op 17 juni 2024 heeft de commissie een hoorzitting gehouden. Het verslag van deze hoorzitting en het advies van de commissie treft u hierbij aan. De commissie baseert haar advies op het procesdossier en de overige, bij de partijen bekende stukken.
De commissie adviseert gelet op de uitspraak van de rechtbank van 23 juni 2023 om de bezwaren gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen en nader onderzoek te verrichten of de aanvraag kan worden gehonoreerd. Daarnaast, en afhankelijk van het onderzoek en eventueel in dat kader te voeren of reeds lopende overleggen, adviseert de commissie het college om een besluit op het schadevergoedingsverzoek te nemen.
Tot slot adviseert de commissie om het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.
Wij volgen het advies van de commissie en verlenen na nader onderzoek in heroverweging alsnog de aangevraagde vergunning.
2.11.
Op 19 december 2024 heeft de gemeenteraad van de Gemeente een motie aangenomen, waarin de Gemeente is verzocht zich in te spannen om te voorkomen dat een speelautomatenhal zich vestigt in de Scheveningse Haven.
2.12.
De Gemeente heeft aan bureau [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ) opdracht gegeven om har te adviseren over de schadeclaim van Hommerson’s. Naar aanleiding van een bespreking op 7 mei 2025 tussen [bedrijfsnaam] en Hommerson’s, heeft [bedrijfsnaam] om financiële stukken gevraagd en aanvullende vragen gesteld.
2.13.
Het pand aan de [adres 2] staat thans op Funda te huur aangeboden.

3.Het geschil

3.1.
Hommerson’s vordert – samengevat en na vermeerdering van eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Gemeente te veroordelen aan Hommerson’s tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen als voorschot op schade, een bedrag groot € 1.800.000,-, althans een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van vonnis, en verder;
II. de Gemeente te gebieden tot het nemen van een besluit over de schadevergoeding, zoals opgenomen/opgedragen in de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2023 (kenmerk: SGR 21/4986 en SGR 21/5033), uiterlijk binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een per direct opeisbare dwangsom van € 100.000,- bij de eerste overtreding en vervolgens een dwangsom van € 25.000,- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat niet of niet geheel uitvoering wordt gegeven aan het gebod, met een maximum van € 1.000.000,-, dan wel een dwangsom van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen hoogte;
III. de Gemeente te gebieden c.q. te veroordelen om binnen drie dagen na de datum van het vonnis de onderhandelingen met Hommerson’s met betrekking tot de schadeafwikkeling te hervatten, met inachtneming van de eisen van redelijkheid en billijkheid en op basis van het als productie 15 overgelegde overzicht van de schade, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per overtreding en € 2.500,- per dag dat de overtreding voortduurt, en verder;
IV. de Gemeente te veroordelen in alle kosten van deze procedure, waaronder de gemaakte advocaatkosten en griffierechten en de nakosten, welke worden begroot op € 271,- en € 361,- ingeval van betekening, alle te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van vonnis.
3.2.
Daartoe voert Hommerson’s – samengevat – het volgende aan.
Het besluit van de Gemeente van 28 oktober 2020 de door Hommerson’s aangevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen is een onrechtmatig besluit. De Gemeente is gehouden de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. De omgevingsvergunning is pas op 12 december 2024 verleend, maar dit is een lege huls gebleken, nu de gemeenteraad vervolgens een motie heeft aangenomen waarin het college is verzocht om zich in te spannen om te voorkomen dat er een speelautomatenhal in de Scheveningse Haven wordt gevestigd. Vanwege de weigering van de omgevingsvergunning en gelet op de onmogelijkheid van toekomstige exploitatie heeft Hommerson’s aanzienlijke kosten gemaakt en ook winst gederfd die voor vergoeding in aanmerking komen. De daadwerkelijk door Hommerson’s betaalde bedragen tellen op tot € 2.040.382,26. Het water staat Hommersons´ aan de lippen. Zij heeft een spoedeisend belang bij een voorschot op schadevergoeding van € 1.800.000,-.
Ten aanzien van haar vordering onder II. geldt dat de bestuursrechter bijna twee jaar geleden heeft geoordeeld dat Hommerson’s aanvraag voor een omgevingsvergunning ten onrechte is geweigerd. Daarbij is de Gemeente opgedragen een besluit tot schadevergoeding te nemen. Alle omstandigheden wijzen erop dat de Gemeente niet uit eigen wil een besluit zal nemen, zodat zij daartoe veroordeeld moet worden. Verder is de Gemeente gehouden tot dooronderhandelen met Hommerson’s over de schadeafwikkeling, zoals gevorderd onder III.
3.3.
De Gemeente voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Voorschot?
4.1.
Hommerson’s vordert onder I. de Gemeente te veroordelen tot betaling van een geldsom. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
4.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt eerst of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Tussen partijen is, terecht, niet in geschil dat het besluit van de Gemeente van 28 oktober 2020 de door Hommerson’s aangevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen moet worden aangemerkt als een onrechtmatig besluit. Gelet op de onder 2.7 genoemde beslissing van de bestuursrechter van 23 juni 2023 staat volgens vaste rechtspraak namelijk vast dat het bestreden besluit (de beslissing op bezwaar van 17 juni 2021) onrechtmatig was en dat die onrechtmatigheid aan de Gemeente is toe te rekenen. De Gemeente is daarom verplicht de schade te vergoeden die Hommerson’s lijdt door het primaire besluit van 28 oktober 2020.
4.3.
Hommerson’s vordert in deze procedure een voorschot op deze schadevergoeding. De Gemeente meent dat Hommerson’s vooralsnog niet heeft aangetoond dat sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt en dat de hoge lat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding niet wordt gehaald.
4.4.
Bij de beoordeling van deze vordering stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Partijen twisten over de vraag of de gevorderde schadeposten in causaal verband staan met het onrechtmatig handelen van de Gemeente. Volgens vaste rechtspraak (HR 6 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:18, in aansluiting op HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:11 en ECLI:NL:HR:2019:354) moet het condicio sine qua non-verband in gevallen waarin schade is ontstaan door een onrechtmatig besluit, worden vastgesteld door de situatie zoals zij zich in werkelijkheid heeft voorgedaan te vergelijken met de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige gedraging achterwege was gebleven en de Gemeente een rechtmatig besluit had genomen. Bij deze beoordeling moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop het onrechtmatige besluit is genomen. De schade die in werkelijkheid wel is opgetreden maar niet zou zijn opgetreden in de hypothetische situatie is de schade die in causaal verband staat met het onrechtmatige besluit.
4.5.
Hommerson´s wordt dus niet gevolgd in haar standpunt dat de volledige dispositieschade moet worden vergoed. Anders dan in de casus waarop het advies ziet van staatsraad A-G Snijders van 21 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3420), op welk advies Hommerson’s dit standpunt baseert, is in deze procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zich de situatie voordoet dat de Gemeente het bij Hommerson’s opgewekte vertrouwen dat de omgevingsvergunning zou worden verleend, uiteindelijk niet honoreert. De Gemeente heeft de omgevingsvergunning immers op 12 december 2024 verleend. Dat, zoals Hommerson’s stelt, deze vergunning in werkelijkheid inhoudsloos is, kan in het bestek van dit kort geding niet worden vastgesteld. De gemeenteraad heeft weliswaar op 19 december 2024 een motie aangenomen waarin het college van B&W is opgeroepen om zich in te spannen om te voorkomen dat een speelautomatenhal wordt gevestigd in de Scheveningse Haven, maar vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat het college deze motie zal uitvoeren.
Uit de omstandigheid dat de Gemeente desgevraagd ter zitting heeft bevestigd dat het hoger beroep tegen de uitspraak van de bestuursrechter zal worden ingetrokken, kan eerder worden afgeleid dat de Gemeente zich uiteindelijk bij die uitspraak neerlegt en deze daadwerkelijk zal nakomen. Mede gelet daarop is voorshands ook onvoldoende aannemelijk dat Hommerson’s de voor de vestiging en exploitatie van de speelautomatenhal op de [adres 2] vereiste overige vergunningen desgevraagd niet zal verkrijgen. De Gemeente heeft ter zitting in dat verband voorts onweersproken gesteld dat er in de Haagse markt twee spelers zijn op het gebied van kansspelvergunningen en dat er geen aanleiding is om te verwachten dat de verder benodigde kansspelvergunning niet aan Hommerson’s verleend zal worden. Het voorgaande brengt mee dat het er in deze procedure voor wordt gehouden dat het door de Gemeente gewekte vertrouwen dat de omgevingsvergunning zou worden afgegeven en dat exploitatie van de speelautomatenhal op de Dr. Lelykade feitelijk zou worden toegestaan, zal worden gehonoreerd.
4.6.
Voor zover Hommerson’s meent dat de Gemeente bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat in elk geval het schadebedrag genoemd in het rapport van IGG zal worden uitgekeerd, zodat in elk geval dat bedrag bij wege van voorschot dient te worden toegewezen, wordt zij daarin niet gevolgd. In het rapport van IGG staat met zoveel woorden dat het rapport geen oordeel geeft over de aansprakelijkheid van de Gemeente – de vraag of de door Hommerson’s geclaimde bedragen voor vergoeding in aanmerking komen valt buiten de scope van de door IGG geaccepteerde opdracht, zo volgt uit het rapport van IGG – en Hommerson’s heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit voorshands kan worden afgeleid dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat in elk het geval het door IGG genoemde schadebedrag zou worden uitgekeerd. De enkele omstandigheid dat de Gemeente IGG opdracht heeft geven tot het opstellen van het rapport is daarvoor onvoldoende.
4.7.
Vervolgens komt aan de orde de vraag welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Hommerson’s stelt dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad van de Gemeente en de door Hommerson’s gestelde schade ter zake van de verbouwing van de [adres 2] , huurcontract voor de [adres 2] , personeelskosten, winstderving, terugverhuizing, kosten architect, juridische en overige kosten. Om te bepalen of dat verband bestaat, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie waarin Hommerson’s in werkelijkheid is komen te verkeren en de hypothetische situatie waarin zij zou hebben verkeerd als de Gemeente de onrechtmatige daad niet had gepleegd. Vervolgens komt de vraag aan de orde of de door Hommerson’s gevorderde schade zich in dat geval ook had voorgedaan. Als het antwoord op die vraag bevestigend luidt, ontbreekt causaal verband tussen de schade en het onrechtmatige besluit.
4.8.
Allereerst wordt onderzocht in welke situatie Hommerson’s zich zou hebben bevonden in het geval een rechtmatig besluit zou zijn genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval op 28 oktober 2020 de omgevingsvergunning wél zou zijn verleend.
De voorzieningenrechter is het met de Gemeente eens dat aannemelijk is dat Hommerson’s in dat geval tot 28 oktober 2020 dezelfde kosten voor het in gereedheid brengen van de Dr. Lelykade voor exploitatie zou hebben gemaakt: 1) de huur van het pand om de verbouwing te realiseren; 2) de kosten voor de verbouwing van de Dr. Lelykade; 3) de kosten van de voor die verbouwing ingeschakelde architect; 4) de kosten voor het inwerken van personeel.
Ervan uitgaande dat Hommerson’s in dit hypothetische geval vanaf de beoogde openingsdatum 1 maart 2021 een speelautomatenhal aan de [adres 2] had kunnen exploiteren, is het aannemelijk dat zij vanaf die startdatum kosten zou hebben gemaakt ter zake van die exploitatie zoals huur, vaste lasten en onderhoud van het pand, personeel, overhead en overige exploitatiekosten. Daar zouden dan inkomsten uit de exploitatie tegenover staan waarmee, in het beste geval, de exploitatiekosten konden worden gedekt en winst gerealiseerd.
4.9.
De feitelijke situatie is dat Hommerson’s, om de exploitatie voor te bereiden, dezelfde kosten ter zake van verbouwing en huur van het pand aan de Dr Lelykade 10 en de architect heeft gemaakt. Deze kosten zijn naar voorshands oordeel daarom geen gevolg van het onrechtmatige besluit van de Gemeente en komen daardoor niet voor vergoeding in aanmerking.
4.10.
Dat geldt niet voor de kosten van de huur van de [adres 2] na 28 oktober 2020. Anders dan in de hypothetische situatie stonden daar in werkelijkheid immers geen inkomsten uit de exploitatie van de speelautomatenhal tegenover en kon de periode tot de beoogde opening ook niet worden benut om de verbouwing af te ronden, deze had immers geen zin meer. Hommerson’s heeft gesteld dat zij de huur tot en met december 2020 daadwerkelijk heeft voldaan. Hommerson’s heeft als productie 18a facturen van Marma Vastgoed (namens de verhuurder) overgelegd die betrekking hebben op de huur voor de [adres 2] voor de maanden november en december 2020. Dat Hommersons’ de huur ook heeft betaald blijkt afdoende uit de door Hommerson’s overgelegde betaalbatches van 29 oktober 2020 en 8 december 2020 (betalingen van tweemaal € 12.786,29 = € 25.572,58) (productie 36) en uit het door Hommerson’s overgelegde kortgedingvonnis van de rechtbank Den Haag van 14 mei 2021, waarin is overwogen dat Hommerson’s de huur tot en met december 2020 steeds heeft voldaan. Dit is naar voorshands oordeel schade als gevolg van het onrechtmatige besluit. Weliswaar was de beoogde openingsdatum 1 maart 2021, maar aangenomen kan worden dat Hommerson’s in de hypothetische situatie de periode van november 2020 tot aan 1 maart 2021 zou hebben gebruikt om het pand aan de Dr. Lelykade verder in gereedheid te brengen voor de aanstaande exploitatie, terwijl dat in de werkelijke situatie uiteraard niet is gebeurd. Integendeel, Hommerson’s heeft direct na het weigeren van de omgevingsvergunning geprobeerd van de huur af te komen. Hommerson’s heeft gesteld dat zij een bedrag van € 20.000,- aan de verhuurder heeft voldaan in het kader van een vaststellingsovereenkomst met de verhuurder, welke is gesloten om de huurovereenkomst te beëindigen. Ook de beëindiging van de huurovereenkomst is naar voorshands oordeel aan te merken als een gevolg van het onrechtmatige besluit, zodat ook dit bedrag als schade van Hommerson’s kan worden aangemerkt. Dat deze betaling heeft plaatsgevonden is met overlegging van de transactiedetails van 21 september 2021 van de bankrekening van Hommerson’s (productie 19) in combinatie met de overgelegde vaststellingsovereenkomst (productie 20) voldoende aannemelijk gemaakt. Dat de betaling bijna twee weken later dan de aanvankelijk beoogde datum van uiterlijk 8 september 2021 heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af.
4.11.
De stelling van Hommerson’s dat zij kosten heeft gemaakt om personeel in te werken is door IGG als niet reëel beoordeeld. In haar rapport is daarover opgenomen dat niet aannemelijk is dat bestaand personeel dat vlakbij werkte op de nieuwe locatie kon worden ingezet, dat Hommerson’s de personeelskosten niet heeft gespecificeerd en er geen betaalbewijzen van heeft overgelegd. Bij die stand van zaken is er hoe dan ook geen grond om een voorschot op die kosten toe te wijzen.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat in beginsel gederfde winst over de periode dat Hommerson’s de Dr. Lelykade niet kon exploiteren wél voor vergoeding in aanmerking komt. Het gaat daarbij, zo begrijpt de voorzieningenrechter, om een periode van tien maanden in 2021 tussen het met het oog op de aanstaande verhuizing naar de Dr. Lelykade stopzetten van de exploitatie van de speelautomatenhal aan de oorspronkelijke locatie aan de Strandweg en de verhuizing naar een andere locatie in Scheveningen eind 2021. Volgens Hommerson’s is sprake van een winstderving van € 250.000,-. Met de Gemeente is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in het bestek van dit kort geding onvoldoende concrete informatie voorhanden is om de omvang van de gederfde winst te kunnen schatten. Niet valt in te zien dat, zoals Hommerson’s betoogt, de jaarrekening van speelautomatenhal “Fortuna Nieuwegein” daarbij als uitgangpunt genomen kan worden. Het enkele feit dat die hal qua grootte, machines en kosten zeer vergelijkbaar is met het beoogde bedrijf aan de [adres 2] , zoals Hommerson’s stelt, is daarvoor onvoldoende. Winst wordt immers mede bepaald door een veelheid aan andere factoren, zoals bijvoorbeeld locatie, de afstand tot andere speelautomaten, uitstraling, service en bedrijfsvoering. Ook ziet de voorzieningenrechter geen grond om uit te gaan van de juistheid van de inschatting die IGG Bouweconomie heeft gemaakt op het onderdeel gederfde winst, nu onduidelijk is waarop zij haar schatting heeft gebaseerd en de Gemeente gemotiveerd heeft betwist dat er überhaupt winst zou zijn gemaakt op de Dr. Lelykade. Conclusie is dan ook dat in het bestek van deze procedure niet is vast te stellen of er sprake is van gederfde winst en zo ja, wat de hoogte daarvan is.
4.13.
Hommerson’s vordert ook een voorschot op de schade die zij stelt te hebben geleden doordat zij eind 2021 is verhuisd naar een locatie aan de [adres 3] . In het rapport van IGG valt te lezen dat Hommerson’s het ter zake geclaimde bedrag van € 750.000,- niet heeft gespecificeerd en daarvan ook geen betaalbewijzen heeft overgelegd. Ook ontbreekt blijkens dat rapport een formele opdracht met specificatie van de uitgevoerde werkzaamheden. Bij die stand van zaken is voor toewijzing van een voorschot geen plaats.
4.14.
Hommerson’s vordert ook een voorschot op schadevergoeding ter zake van juridische kosten. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat de advocaat in de verschillende dossiers met betrekking tot de bezwaarschriftenprocedure, de verplaatsing van de speelautomatenhal, het aanpassen van de verordening en de vergunning en de aansprakelijkstelling van de Gemeente en ook de procedure met de verhuurder kosten in rekening heeft gebracht van in totaal € 149.193,-. Hommerson’s wijst er ook op dat volgens IGG een bedrag van € 25.000,- voor juridische kosten kan worden gehonoreerd. Met de Gemeente is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het bestek van dit kort geding niet is vast te stellen of en zo ja welke juridische kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat om een veelheid aan procedures, waarbij deels proceskostenveroordelingen zijn toegekend, terwijl ook niet van alle door Hommerson’s procedures voorshands eenvoudig is vast te stellen dat zij zijn veroorzaakt door het onrechtmatige besluit. Gelet daarop zal er geen voorschot op juridische kosten worden toegewezen.
4.15.
Hommerson’s vordert ten slotte ook vergoeding van “overige kosten”
(ad € 32.260,-) en leges (ad € 7.564,02). Ook deze komen niet voor toewijzing in aanmerking. De “overige kosten” betreffen advieskosten van twee personen van het management van Hommerson’s. Hommerson’s heeft niet heeft toegelicht waaruit de werkzaamheden van deze twee personen hebben bestaan, zodat niet valt te beoordelen of de daarmee gemoeide kosten als schade als gevolg van het onrechtmatige besluit kunnen worden aangemerkt. En voor de leges geldt dat het niet duidelijk is geworden welke leges Hommerson’s vergoed wenst te zien. Daarop strandt de vordering tot vergoeding van die leges.
4.16.
Resumerend acht de voorzieningenrechter het in voldoende mate waarschijnlijk dat de bodemrechter in elk geval een bedrag van € 45.572,58 (€ 25.572,58 + € 20.000,- twee maanden aan huurpenningen over de maanden november en december 2020 en hetgeen is betaald in het kader van de vaststellingsovereenkomst voor de beëindiging van de huurovereenkomst) ter zake van voorschot op schadevergoeding wegens het onrechtmatige besluit zal toewijzen. Het belang van Hommerson’s om daarop niet nog langer te hoeven wachten, wordt voldoende spoedeisend geacht en weegt zwaarder dan dat van de Gemeente om het rapport van [bedrijfsnaam] en /of het oordeel van de bodemrechter af te wachten en geen enkel restitutierisico te lopen.
Dooronderhandelen?
4.17.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de schadeposten die voor vergoeding in aanmerking komen, zal de vordering onder III worden afgewezen. Er bestaat geen rechtsgrond om de Gemeente te verplichten om op basis van het door Hommerson’s opgestelde schadeoverzicht met Hommerson’s te onderhandelen over de schadevergoeding. Deze schadeopstelling houdt immers diverse posten in die naar voorlopig oordeel niet voor vergoeding in aanmerking komen en ook de juistheid van de daarin genoemde bedragen, waarover tussen partijen discussie bestaat, kan in het bestek van deze procedure niet worden beoordeeld.
Gebod?
4.18.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om, zoals gevorderd onder II., de Gemeente te gebieden om binnen twee weken een besluit te nemen over de schadevergoeding aan Hommerson’s en zal de daartoe strekkende vordering afwijzen. Redengevend daarvoor is 1) dat op basis van de in deze procedure voorhanden informatie niet is vast te stellen aan welke partij het ligt dat de Gemeente nog geen besluit over de schadevergoeding heeft genomen, maar dat daarbij in elk geval mede een rol lijkt te spelen dat Hommerson’s de gevraagde informatie niet steeds compleet en op eerste verzoek aanlevert, 2) [bedrijfsnaam] naar zeggen van de Gemeente naar verwachting over enkele weken zijn rapport zal afronden, maar daarvoor mede afhankelijk is van informatie die nog door Hommerson’s moet worden verstrekt en 3) de Gemeente de verwachting heeft uitgesproken dat partijen naar aanleiding van dit vonnis weer met elkaar om de tafel zullen gaan om te bezien of zij het eens kunnen worden over de hoogte van de schade, welke proces door de gevraagde veroordeling doorkruist zou kunnen worden.
Kostenveroordeling
4.19.
Nu de Gemeente ten dele in het ongelijk is gesteld, en gehouden is een voorschot op schadevergoeding te betalen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de Gemeente in de kosten van de procedure (inclusief nakosten) te veroordelen. De proceskosten van Hommerson’s worden begroot op:
- dagvaarding € 119,40
- griffierecht € 10.188,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 11.592,40
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de Gemeente om aan Hommerson’s te betalen een bedrag van € 45.572,58, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
5.2.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van Hommerson’s van € 11.592,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de Gemeente niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de Gemeente € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt de Gemeente in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2025.