ECLI:NL:HR:2016:11

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
14/03084
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplichtigheid aan oplichting en witwassen met betrekking tot een Persoonsgebonden Budget

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van medeplichtigheid aan oplichting en witwassen in verband met een Persoonsgebonden Budget (PGB). De feiten betroffen een periode van 17 december 2008 tot en met 27 februari 2009, waarin onbekend gebleven personen met een valse naam en hoedanigheid geldbedragen van CZ Zorgverzekeraar hebben verkregen. De verdachte had haar bankrekening ter beschikking gesteld voor deze transacties.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had aangetoond dat de verdachte opzet had op het door de dader(s) gepleegde misdrijf. De bewijsmiddelen die door het Hof waren gebruikt, gaven geen duidelijke indicatie dat de verdachte wist dat de op haar rekening gestorte bedragen van misdrijf afkomstig waren. Hierdoor slaagden de middelen van cassatie die door de verdediging waren ingediend.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de intentie en kennis van de verdachte in strafzaken, vooral in gevallen van medeplichtigheid en witwassen.

Uitspraak

5 januari 2016
Strafkamer
nr. S 14/03084
ABO/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2014, nummer 22/002951-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terug- of verwijzing van de zaak om deze opnieuw te berechten en afdoen.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 17 december 2008 tot en met 27 februari 2009 in Nederland met het oogmerk om zich en (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen CZ Zorgverzekeraar, heeft/hebben bewogen tot de afgifte van geldbedrag(en) van totaal € 45.362,18, hebbende deze onbekend gebleven personen met vorenomschreven oogmerk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
- op 17 december 2008 bij voormelde verzekeraar verzocht om een blanco PersoonsGebondenBudget (PGB)-overeenkomst, en
- (vervolgens) die PGB-overeenkomst ingevuld met gegevens van (de reeds op 21 december 2007 overleden) [betrokkene 3] , met het verzoek om toekenning van een PGB-budget vanaf 1 januari 2008, en op die PGB-overeenkomst ingevuld een correspondentieadres, te weten [a-straat 1] te [...] Rotterdam, en
- op die PGB-overeenkomst ingevuld haar, verdachtes, bankrekeningnummer [0001] ,
- (vervolgens) die PGB-overeenkomst teruggestuurd naar zorgverzekeraar CZ, en
- een verantwoordingsformulier ingestuurd waarop een geldbedrag wordt verantwoord, waardoor voornoemde zorgverzekeraar CZ werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 17 december 2008 tot en met 27 februari 2009 in Nederland opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door haar, verdachtes, bankrekening ter beschikking te stellen.
2.
zij in de periode van 17 december 2008 tot en met 27 februari 2009, in Nederland, een voorwerp, te weten geldbedragen van totaal € 45.362,18, voorhanden heeft gehad en van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, waarbij dit gebruik onder andere heeft bestaan uit het met genoemde geldbedrag aanschaffen van babyspulletjes."
2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van aangifte d.d. 31 augustus 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL1532/2009/46991-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 1):
als de op 31 augustus 2009 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 19 juni 2009 kreeg ik een brief van CZ Zorgkantoor Haaglanden. In de brief stond dat ik een bedrag van € 4.849,18 moest betalen. Het bedrag zou de afrekening zijn van het Persoons Gebonden Budget voor de zorg voor het jaar 2009.
Ik wist hier niets van af en belde met CZ, ik hoorde van een medewerkster van CZ dat het bedrag gestort was op een rekeningnummer eindigend op [0001] . Het rekeningnummer zegt mij niets. Mijn moeder is in 2007 overleden.
Er zijn door CZ tot en met februari 2009 voorschotten verstrekt voor in totaal een bedrag van € 45.362,18. Het geld was overgemaakt op rekening: [0001] .
Er is hiervoor een overeenkomst opgemaakt en er zijn verantwoordingsformulieren naar het CZ opgestuurd. Waarvan CZ mij een kopie deed toekomen.
Na bestudering zag ik dat de handtekening op het formulier niet van mijn moeder was. Ik zag op de overeenkomst dat als zorgverzekeraar Zilverenkruis werd opgegeven met polisnummer [0002] . Dit klopt niet, mijn moeder zat bij Delta Lloyd Ohra met polisnummer [0003] .
2.
Een geschrift, zijnde een brief van CZ zorgkantoren, zorgkantoor Haaglanden, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 2] d.d. 28 augustus 2009. Dit geschrift houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Enige tijd geleden hebben wij vernomen dat [betrokkene 3] is overleden op 21 december 2007. Aangezien deze informatie ons niet eerder bereikte, hebben er ook na het overlijden nog betalingen plaatsgevonden. Wij hebben tot februari 2009 de voorschotten uitbetaald op girorekening [0001] .
De volgende betalingen hebben plaatsgevonden:
December 2008: € 40.513,00
Januari 2009: € 1.276,10
Februari 2009: € 3.573,08
Totaal: € 45.362,18
Deze betalingen hebben naar nu blijkt onverschuldigd plaatsgevonden. Na bestudering van het dossier van [betrokkene 3] hebben wij geconstateerd dat er op 20 december 2008 uit haar naam nog een overeenkomst PGB is afgesloten en ondertekend. Aangezien [betrokkene 3] op die datum reeds was overleden, kan zij dit formulier nooit zelf hebben ondertekend.
Daarnaast ontvingen wij uit naam van [betrokkene 3] nog verantwoordingsformulieren voor de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.
3.
Een geschrift, zijnde een rapportage/aangifte van CZ zorgkantoor, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 2] d.d. 5 augustus 2009.
Dit geschrift houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Het Zorgkantoor ontving op 17 december 2008 een indicatie voor [betrokkene 3] .
Vervolgens is er op 17 december 2008 een blanco PGB overeenkomst naar [betrokkene 3] verstuurd. Deze is verstuurd naar het adres [b-straat 1] te Den Haag.
Op 23 december 2008 ontving het Zorgkantoor de PGB overeenkomst retour. Hierop is een correspondentieadres in Rotterdam ingevuld, namelijk de [a-straat 1] . Daarnaast is voor de betaling van de voorschotten aangegeven dat deze betaald konden worden op postbankrekeningnummer [0001] .
Na de verwerking van deze gegevens in onze administratie wordt op 23 december 2008 de toe- kenningsbeschikking verstuurd met daarin o.a. de hoogte van het budget, de hoogte van de voorschotten en blanco verantwoordingsformulieren. Deze wordt verstuurd naar het correspondentieadres in Rotterdam.
Op 23 december 2008 ontving het Zorgkantoor ook de verantwoordingsformulieren ingevuld retour. Het feit dat deze op dezelfde datum terugkomen lijkt onmogelijk. Op de verantwoordingsformulieren wordt aangegeven dat er zorg is verleend aan [betrokkene 3] door Thuiszorg de Lely en Sisi Thuiszorg.
Op basis van de indicatie en de PGB overeenkomst is er door het Zorgkantoor een PGB verstrekt en zijn er voorschotten uitbetaald. Naar aanleiding van de gegevens op de overeenkomst PGB zijn de voorschotten uitbetaald op postbankrekeningnummer [0001] . Voor de periode 01-01-2008 tot en met 28-02-2009 is er een bedrag van € 45.362,18 aan voorschotten op dit postbankrekeningnummer betaald.
Over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 is het volgende verantwoord:
Thuiszorg De Lely: € 26.157,50
SiSi Thuiszorg BV: € 15.228,50
Totaal 2008: € 41.386,00
We hebben deze verantwoording via een regulier verantwoordingsformulier ontvangen op 23 december 2008. Deze zou door de budgethouder ondertekend zijn op 20 december 2008, maar toen was [betrokkene 3] al overleden, dus de handtekening is vervalst. Er is telefonisch contact gezocht met beide thuiszorgorganisaties. Op 27 augustus 2009 is er gebeld met Thuiszorg De Lely. Men heeft geen zorg verleend aan [betrokkene 3] en ook geen geld ontvangen voor verleende zorg.
Op 27 augustus 2009 is ook gebeld met SiSi Thuiszorg. Ook zij verklaarde dat zij niet bekend is met [betrokkene 3] . Zij heeft geen zorg verleend aan [betrokkene 3] en zij heeft hiervoor ook geen geld ontvangen.
4.
Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal relaas d.d. 10 augustus 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17I0 2009415010-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 35):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 31 augustus 2009 deed [betrokkene 1] aangifte.
Uit de bij de aangifte aangeleverde bijlagen bleek dat het toegekende budget was overgemaakt naar het bankrekeningnummer [0001] . Dit bankrekeningnummer bleek te zijn afgegeven door de ING bank.
Middels een vordering verstrekking identificerende gegevens ex artikel 126 nc van het Wetboek van Strafvordering werden de naam-, adres en woonplaatsgegevens van dit rekeningnummer gevorderd.
Hieruit bleek dat het bankrekeningnummer was afgegeven aan [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1990, [c-straat 1] te Rotterdam.
5.
Een geschrift, zijnde een kopie van een afschrift Studentenrekening bij ING, girorekening [0001] op naam van [verdachte] , [c-straat 1] te Rotterdam (blz. 60, 69 en 71) als bijlage gevoegd bij een voor kopie conform het origineel proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 9 juli 2010 met nr. 2009415010 (blz. 59).
Het geschrift houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
29 DEC CZ Zorgkantoor BIJ: 40.513,00
Betaling P GB
Voorschot 20081201
28 JAN CZ Zorgkantoor BIJ: 1.276,10
Betaling PGB
Voorschot 20090101
3 FEB CZ Zorgkantoor BIJ: 3.573,08
Betaling PGB
Voorschot 20090201
6.
Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 18 oktober 2010 met nummer PL710 2009415010-12.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 119 e.v.):
als de op 18 oktober 2010 afgelegde verklaring van de verdachte:
Vóór januari 2010 werd mijn studiebeurs op een andere rekening gestort. Dit was een rekening bij ING. Het nummer van deze rekening is [0001] .
Ik ben de enige die gebruik maakt van deze rekeningen.
Ik heb nooit geld gewonnen, ik heb nooit een erfenis ontvangen. Ik heb geen schenkingen of giften gekregen.
Het geld, het bedrag van 40.513,00 dat op 29 december 2008 op mijn rekening was gestort, was er. Ik heb gebruik gemaakt van dit geld. Ik heb onder andere geld uitgegeven aan babyspulletjes. Ik had gezien dat het een PGB betrof. Ik weet dat dit een Persoonsgebonden Budget is. Ik heb op school geleerd dat je een PGB krijgt uitgekeerd als je ziek bent. Dit bedrag krijg je maandelijks uitgekeerd. Indien je het geld niet maandelijks hebt ontvangen, krijg je het bedrag in een keer uitgekeerd.
7.
Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 19 oktober 2010 met nummer PL710 2009415010-15.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 124 e.v.):
als de op 19 oktober 2010 afgelegde verklaring van de verdachte:
Deze persoon stortte zijn geld op mijn rekening met nummer [0004] en daarna werd het weer van mijn rekening gehaald.
8.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2014 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik heb de beschikking over geldbedragen gehad en heb deze ook opgenomen.
Het hele bedrag is, aan van alles en nog wat, opgegaan en daar ben ik zelf geheel verantwoordelijk voor."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de onder 1 bewezenverklaarde medeplichtigheid aan oplichting niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed, nu het daarvoor vereiste opzet niet uit de bewijsmiddelen volgt.
3.2.
Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van de bewezenverklaarde oplichting door aan de dader(s) een bankrekening ter beschikking te stellen. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet telkens was gericht op het verschaffen van die middelen en inlichtingen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2º, Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan dit opzet niet worden afgeleid.
3.3.
Het middel slaagt.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde witwassen niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte "wist" dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
4.2.
Het middel slaagt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte wist dat de op haar bankrekening gestorte geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren.

5.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag , opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 januari 2016.