Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2025 in de zaak tussen
[verzoekster], v-nummer [nummer 1], verzoekster,
de minister van Asiel en Migratie
Inleiding
Beoordeling door de voorzieningenrechter
vrijwilligeoverdracht uit de opvang vertrokken. Gelet op het vrijwillige karakter van deze overdracht valt niet in te zien waarom verzoekster haar zoon bewust zou laten verdwijnen om op die manier onder de voorgenomen overdracht uit te komen. Daarnaast stelt de minister op zichzelf genomen terecht dat het opmerkelijk is dat verzoekster geen melding heeft gemaakt van de vermissing van haar zoon en dat zij desondanks contact met hem heeft, maar is daarmee niet gezegd dat verzoekster haar zoon bewust en met het oogmerk om een overdracht aan Kroatië te verhinderen aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Verder heeft de minister zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van de kinderen van eiseres. De minister heeft weliswaar afgewogen of de (gescheiden) overdracht van verzoekers – gelet op de gestelde frustratie van de overdracht – gerechtvaardigd en proportioneel is maar heeft daarbij geen aandacht besteed aan wat de gevolgen voor de zoon van verzoekster zijn als hij alleen in Nederland achterblijft. Daarnaast heeft de minister zich in het geheel geen rekenschap gegeven van de gevolgen van de gescheiden overdracht voor de dochter van verzoekster. Anders dan de minister in het verweerschrift heeft aangegeven, hebben verzoekers wel degelijk aangegeven dat de gescheiden overdracht, gelet op de leeftijd van de dochter van verzoekster, ernstige gevolgen zal hebben voor haar welzijn en emotionele ontwikkeling. Bovendien had de minister daar in de belangenafweging rekening mee moeten houden. Daarom, en gelet op het feit dat de voorzieningenrechter het belang van het kind bij haar oordeel tot uitgangspunt moet nemen, [6] is de voorzieningenrechter van oordeel dat de huidige situatie zodanig verschilt van de situatie ten tijde van het overdrachtsbesluit dat het bezwaar van verzoekers redelijke kans van slagen heeft omdat niet langer van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan de vraag of zij de minister moet opdragen om overleg te voeren met de Kroatische autoriteiten voordat hij tot overdracht overgaat.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- treft de voorlopige voorziening dat de overdracht van verzoekers achterwege blijft tot een week nadat op het bezwaarschrift is beslist;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 907.