ECLI:NL:RBDHA:2024:9971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
NL24.24203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 mei 2024, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het onderzoek op 18 juni 2024 gesloten zonder zitting te houden, en heeft de zaak beoordeeld op basis van de overgelegde stukken.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het eerdere onderzoek. Eiser stelt dat er geen reëel zicht op uitzetting naar Algerije is, en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank oordeelt echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, en dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven om te twijfelen aan de mogelijkheid van uitzetting. Bovendien heeft eiser niet actief meegewerkt aan zijn uitzetting, wat zijn situatie niet bevorderd heeft.

De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend handelt en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24203

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 5 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 18 juni 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat dat een reëel zicht op uitzetting naar Algerije binnen redelijke termijn ontbreekt. Het is onduidelijk wat er voor Algerije in het algemeen nodig is om tot een afgifte van een lp [3] te komen. Van verweerder mag worden verwacht dat hier informatie over wordt verstrekt om het zicht op uitzetting te kunnen vaststellen. Algerije heeft sinds kort een nieuwe consul en er zouden weer lp’s worden afgeven waardoor er sinds kort weer zicht op uitzetting is, volgens de Afdeling. [4] Over Algerije is echter in het algemeen bekend dat het land niet of nauwelijks lp’s afgeeft. Dat is altijd het geval geweest. Verweerder heeft niets ondernomen om tot een presentatie in persoon te komen, terwijl het onduidelijk is of een schriftelijke presentatie (zonder documenten) kan leiden tot afgifte van een lp. Daarnaast meent eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door voor het laatst op 28 mei 2024 te rappelleren.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. In zijn algemeenheid bestaat er zicht op uitzetting
naar Algerije. [5] Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat niet langer sprake is van zicht op uitzetting. Het feit dat er nog geen reactie is van de Algerijnse autoriteiten en het feit dat eiser nog niet is gepresenteerd, maakt niet dat op voorhand twijfel bestaat over de vraag of de Algerijnse autoriteiten binnen een afzienbare termijn een lp zullen afgeven. Verder kan eiser het uitzettingstraject bespoedigen door zijn medewerking te verlenen, wat hij verzuimt. Zo heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 7 juni 2024 verklaard dat hij niets heeft gedaan om zijn vertrek te bespoedigen. Hij hoopt immers op een rechtmatig verblijf in Nederland. Nu eiser niet volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting, kan niet gesteld worden dat geen zicht op uitzetting bestaat. [6] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Sinds het sluiten van het onderzoek op 15 mei 2024, heeft verweerder één keer gerappelleerd over de aanvraag voor een lp bij de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder blijkens de voortgangsrapportage vertrekgesprekken gevoerd met eiser op 8 mei en 7 juni 2024. Verweerder werkt met deze uitzettingshandelingen voldoende voortvarend aan eisers uitzetting naar Algerije.
7. Ook de ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Laissez-passer.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.Uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2707.